Augustijner monnik dr. Schrama brengt leven door in gebed en meditatie

Zijn leven brengt hij grotendeels door in gebed en meditatie. Vrijwel dagelijks leest hij in het werk van Augustinus, de kerkvader naar wie de kloosterorde is vernoemd waarvan hij al bijna een halve eeuw deel uitmaakt. Dr. Martijn Schrama (66): „Ik durf niet, zoals Luther, te zeggen dat ik van m’n zonden genezen bén. Dat zou betekenen dat mijn leven áf zou zijn. En dat is bepaald niet het geval.”

Ben Tramper
14 January 2011 09:30Gewijzigd op 14 November 2020 13:17
Dr. Martijn Schrama (66): „Ik durf niet, zoals Luther, te zeggen dat ik van m’n zonden genezen bén. Dat zou betekenen dat mijn leven áf zou zijn. En dat is bepaald niet het geval.”  Foto RD, Henk Visscher
Dr. Martijn Schrama (66): „Ik durf niet, zoals Luther, te zeggen dat ik van m’n zonden genezen bén. Dat zou betekenen dat mijn leven áf zou zijn. En dat is bepaald niet het geval.” Foto RD, Henk Visscher

Een monnikspij draagt Schrama niet meer. Ongeveer tien jaar geleden hing hij het habijt definitief in de kast, toen hij vanuit het augustijnenklooster in Eindhoven verhuisde naar het convent in Utrecht. Daar leeft hij met vijf broeders in een sober opgetrokken gebouw aan de Oudegracht, in de schaduw van de hervormde Jacobikerk.

Schrama is een van de intellectuele krachten achter de rooms-katholieke gemeenschap die in Nederland zo’n tachtig leden telt en zich in leven en denken laat leiden door de spiritualiteit van Augustinus. Regelmatig schrijft de augustijn, al vele jaren bestuurslid van de kloosterorde, wetenschappelijke artikelen over de kerkvader.

Een monnik zonder pij – kan dat wel?

Lachend: „In een woonomgeving als deze: ja. De regel van Augustinus schrijft soberheid voor. Opdat we ruimte hebben voor bezinning en gebed. Daar gaat het om.”

U hebt uw kamer sfeervol ingericht. Een gemiddelde kloostercel ziet er ongetwijfeld ongezelliger uit.

„Ik heb ruim twintig jaar in het klooster in Eindhoven doorgebracht. Dat gebouw had grote gangen en kleine kamers met een tafel, een stoel en kastruimte voor de boeken. In de tijd dat ik naar Utrecht verhuisde, overleed m’n vader. Ik erfde enkele van zijn meubels en schilderijen. Ik wil ze bezitten als niet-bezittend.”

U bent opgegroeid in een rooms-katholiek gezin in Haarlem. Wanneer rees bij u het verlangen naar het monastieke leven?

„Al op jonge leeftijd had ik veel op met het geloof in God. Meer dan eens liet ik m’n ouders versteld staan door m’n vragen. Als jochie van een jaar of vijf zei ik bijvoorbeeld: „God vindt de hoeveelheid van plichten niet belangrijk, maar de intentie waarmee we ze doen.” M’n vader pakte dat goed op. Hij had een filosofische inslag. Ik was twaalf toen ik hem vertelde dat ik priester wilde worden. „Prima”, zei hij, „maar maak eerst gewoon je gymnasium af.” Een wijs advies.”

Wat trok u als tiener naar het klooster?

„Heel eenvoudig: het zoeken naar God, en dat in de weg van gebed en meditatie. Ook de liturgie had grote bekoring voor mij: het koorgebed, de viering van de sacramenten.”

U had al op jonge leeftijd ontzag voor wat heilig is?

„Dat denk ik wel, ja.”

Of zou u het zelf anders zeggen?

„Nu ja, ontzag… Er is een vorm van ontzag waarbij alleen maar de afstand wordt benadrukt. Zeker, er is tussen God en mensen grote afstand. Maar door Zijn overweldigende liefde komt Hij tegelijk zeer nabij. Dat maakt je eerbiedig. Ootmoedig.”

U koos voor de augustijnen. Wanneer kwam u voor het eerst met Augustinus in aanraking?

„Ik was 17 jaar toen ik zijn ”Belijdenissen” las. Ik vond het prachtig, al herkende ik me niet in zijn levensverhaal. Augustinus was een echte zoeker: hij liep in zeven sloten, maar gelukkig niet tegelijk. Mijn achtergrond is anders. Ik ben in zijn ”Belijdenissen” blijven lezen. Telkens weer. Als ik nu naar het boek grijp, let ik vooral op de manier waarop hij zich tot God richt.”

Heeft u zichzelf niet veel beperkingen opgelegd? Mensen uit uw omgeving zeggen dat u een nogal eremitisch bestaan leidt.

„Nou, dat valt wel mee, denk ik. Kijk, augustijnen zijn oorspronkelijk eremieten, mensen die in vroeger tijden in grotten leefden. Dat afgezonderde leven, waarbij je niet steeds de drang hebt op pad te moeten – dat heeft mij altijd aangesproken.

Na mijn promotie in Leuven ben ik parttimedocent geworden aan de Katholieke Universiteit in Amsterdam, later in Utrecht. Telkens als ik eropuit moest voor colleges of lezingen, wist ik: mijn eigenlijke plaats is m’n cel, m’n kamer. Ik heb nooit gezegd: Fijn, ik kan weer de boer op. Integendeel. Mijn novicen, mensen die willen intreden bij een kloosterorde, hield ik altijd voor: de spiritualiteit van de augustijnen leer je niet op straat, maar op je kamer.”

Hoeveel discipline is er voor zo’n teruggetrokken leven nodig?

„Veel. Orde is onmisbaar voor het dienen van God. Die orde wordt ons ook gegeven: God heeft in de schepping het ritme van de dag en de nacht gelegd. Zonder discipline loopt een gebedsleven op niets uit. Wie alleen bidt op het moment dat hij zich er goed bij voelt of er een ingeving voor krijgt, bidt op den duur nauwelijks meer of helemaal niet.”

Hoe komt dat?

„Omdat je door zintuigelijke waarneming voortdurend de kans loopt te worden afgeleid. Daarom moet je bewust ruimte scheppen voor meditatie en gebed. Discipline is nodig voor groei in het geloofsleven, maar discipline groeit zelf ook. Je moet er op een gepaste manier mee omgaan. Toen ik als novice in het klooster zat, had ik elke avond even een praatje met een van de broeders. Die ontsnapping uit de stilte had ik gewoon nodig. De magister heeft er nooit iets van gezegd. Hij had er kennelijk vertrouwen in dat ik daarin zou groeien.”

U maakt dagelijks veel tijd vrij voor gebed. Wat als er geen concentratie is en de gedachten alle kanten opgaan?

„Zelf gebruik ik het woord concentratie in dit verband liever niet. Ik spreek graag van aandacht. In concentreren zit iets van zelfwerkzaamheid: je focust je op een punt waarop je wilt uitkomen. Bij aandacht stel je je open: voor de Schriften die je tijdens het gebed leest.

Bidden is voor mij vooral luisteren. De tekst die ik hardop uitspreek, beschouw ik als Gods Woord, aangereikt door de Heilige Geest. Ik wil erbij zijn en horen naar wat God zegt. Het merkwaardige is dat ik door mij zo voor het Woord open te stellen, minder last heb van afleiding. In de aanwezigheid van God worden m’n gedachten gebundeld om te luisteren naar Zijn stem.

De ene keer raakt het Woord mij meer dan de andere. Van Augustinus leer ik dat het niet belangrijk is wat ik voel of ervaar. Soms begrijp ik een tekst niet. Dan lees ik een andere. Zo stap ik van steen naar steen. Augustinus zegt: De hele Schrift is voor iedereen bedoeld. Daar zeg ik van harte amen op.”

Klopt het dat Augustinus over de rechtvaardiging door het geloof vooral spreekt in termen van genezing?

„Dat is juist. Christus is voor hem de arts en het medicijn tegelijk.”

Hoe ziet u zichzelf in dit opzicht? Als genezen? Of als iemand die nog moet worden genezen?

Met een glimlach: „Dat vind ik een typisch reformatorische vraag.”

O ja?

„Ja. Voor het schrijven van mijn proefschrift heb ik me diepgaand beziggehouden met de jonge Luther en zijn moeite met het gedachtegoed van Gabriel Biel, een vooraanstaand theoloog uit die tijd. Ik ontdekte dat het volgens Luther mogelijk is om tot een ervaring van genezing te komen.

Ook vandaag de dag zijn er in bevindelijk-reformatorische kring mensen die na veel gebed een soort mystieke ervaring hebben waardoor zij aan de weet komen God welgevallig te zijn. Ik onderken dat dit soort ondervindingen voorkomt. Maar volgens mij kan het nooit zover komen dat mensen weten dat zij helemáál genezen zijn.

Ik durf dan ook niet, zoals Luther, te zeggen dat ik van m’n zonden genezen bén. Dat zou betekenen dat mijn leven áf zou zijn. En dat is bepaald niet het geval.”

Luther schrijft niet dat hij zichzelf als genezen of rechtvaardig ervaart, maar dat hij gelóóft dat hij het is. En dat laatste omdat God het zegt. Toch?

„Het woord genezen duidt in mijn visie op een groei in volmaaktheid. Dat proces is bij mijzelf niet voltooid. Wel zie ik dat ik leef vanuit de intentie om God te dienen. En dat God mij niet bekritiseert in de zin zoals wij soms tegen elkaar zeggen: Je doet maar wat.

Er is veel waarin ik mij tekort voel schieten, zeker als ik mij de dienstbaarheid te binnen breng waartoe Jezus oproept. Wat mij troost, is het feit dat ik me met al mijn zwakheid aan God mag toevertrouwen. Dan houd ik het Lam Gods voor ogen, dat de zonden wegdraagt en wegneemt.”

Wat zijn de tekorten van iemand die dag in dag uit in afzondering leeft?

„Als je met een kleine groep mensen op een paar vierkante meter samenleeft, kom je jezelf voortdurend tegen. In het klooster is niemand erop gesteld als anderen zich op de voorgrond plaatsen: zonder bescheidenheid red je het niet. In de tijd dat ik docent was, leefde ik daarom in twee werelden. Op de universiteit geldt het omgekeerde: zonder ambitie kom je niet ver.

Vanwege mijn werk bracht ik een aardig salaris binnen. Dat ging, volgens de regels van de orde, meteen in de gemeenschappelijke kas. Ongewild kwam soms de gedachte bij me op: Ik betaal mee aan de kosten van het huishouden, daarom wil ik ook wel zeggenschap hebben over het reilen en zeilen ervan. Mijn leermeester zei wel eens: Ascese betekent niet dat je op een houtje moet bijten, maar bijvoorbeeld dat je geld inbrengt in een fonds dat wordt beheerd door een ander, ook als die ander er nauwelijks verstand van heeft.”

Hoe kunnen gebed en bezinning plaats krijgen in het leven van mensen buiten het klooster die zo druk zijn dat ze nauwelijks tijd hebben om na de maaltijd te danken?

„Ook in de kloosters heb ik het meer dan eens meegemaakt dat iemand werd terechtgewezen omdat hij het gebed veel te snel uitsprak en kennelijk van mening was dat er belangrijker zaken op de agenda stonden. Als er geen gelegenheid is voor bidden of danken, dan is het goed mis. Dan zou ik willen zeggen: Maak er tijd voor vrij, al begin je maar met enkele minuten per dag.

De samenleving waarin wij leven, roept voortdurend om aandacht. Je hoeft maar één stap buiten de deur te zetten, of de reclame vliegt je om de oren. Alles is in beweging. Maar het aangrijpende is wel: die beweging leidt nergens toe. Wat zit erachter? Weinig meer dan de sensatie, de kick, het geluksgevoel dat even snel verdampt als het opkomt.”

Leven wij in een sensationele samenleving?

„Ik zou haast zeggen: in een gesensationaliseerde wereld. Wie zich er niet voor afsluit en alles maar op zich af laat komen, wordt van de ene sensatie naar de andere meegesleept. Buiten komen de prikkelende en verleidende boodschappen naar je toe, maar als je niet oppast word je er ook binnen, via de moderne media, door aangesproken en aangestoken. Neem e-mail. Soms heb ik op zondag de neiging m’n laptop te starten en de e-mailbox te openen. Maar juist die dag vraagt om heiliging. Daarom heb ik me voorgenomen dat nooit te doen.

Zoiets zie ik als m’n plicht. Niet om iets van het heilige naar mij toe te halen. Daar zijn plichten niet voor. Ze zijn er wel om ruimte voor God te maken in ons leven, zodat Hij kan geven wat Hij aan mensen in genade zo graag kwijt wil.”


Levensloop Martijn Schrama

Dr. Martijn Schrama (Haarlem, 1944) is een van de leidende personen onder de augustijnen in Nederland. Hij trad op 18-jarige leeftijd tot de augustijner orde toe. Na zijn studie theologie aan de Katholieke Universiteit in Leuven promoveerde hij op een onderzoek naar Luther en zijn worsteling met het gedachtegoed van Gabriel Biel. Dr. Schrama was jarenlang hoofddocent aan de Katholieke Universiteit in Tilburg, later aan die in Amsterdam en Utrecht. Hij schreef diverse wetenschappelijke artikelen en een speciale studie over Augustinus’ spiritualiteit. Ook werkte hij mee aan vertalingen van diverse werken van Augustinus.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer