Rina Molenaar schrijft kinderboek over aardbeving Haïti
Het eerste kinderboek dat Rina Molenaar schreef had eigenlijk al over Haïti moeten gaan. Het werd een verhaal over de burgeroorlog in Colombia. Destijds ontbrak het haar aan een goed thema om over Haïti te kunnen schrijven. Na de verwoestende aardbeving was dat –wrang genoeg– geen beletsel meer.
Dit is zo groot. Dit ligt buiten de macht van de voodoogeesten. Dit moet wel Bondye, de Goede God, zijn geweest, aldus de voodoopriester die Molenaar (37) in haar boek kort ten tonele voert. Tijdens een bezoek aan het getroffen gebied sprak ze een priester die dit letterlijk zei.
„Ik wilde een verhaal schrijven dat heel dicht bij de werkelijkheid staat. Alles in dit boek is echt gebeurd”, vertelt ze op haar werkkamer op het kantoor van hulporganisatie Woord en Daad in Gorinchem. Voodoo kon ze daarom niet links laten liggen. „Het is iets wat in heel de samenleving leeft. Maar ik hoop niet dat lezers er nieuwsgierig naar worden. Als schrijver heb ik ook een bepaalde verantwoordelijkheid.”
Haar boek gaat over een 12-jarige Haïtiaanse jongen, Sonson, wiens leven door de zware aardbeving in 35 seconden veranderde. Het karakter van Sonson construeerde ze aan de hand van een uitgebreid interview met een jongen van een jaar of achttien. „Ik vroeg hem: Hoe zou je reageren als dit of dat gebeurde? Als ik alles zelf zou verzinnen, hoe zou ik dan weten hoe zo’n karakter op een heftige aardbeving zou reageren?”
Sonson zou qua leefwijze een adoptiekind van Woord en Daad kunnen zijn – maar had dan minder rijke ouders gehad. Zijn vader en moeder wonen in het dorp Forêt-des-Pins, hij woont met zijn broer en zus in Port-au-Prince en bezoekt daar de –bestaande– Carolinaschool. Molenaar sprak een meisje dat de aardbeving meemaakte terwijl ze op school zat, net als Sonson. „Ze vertelde er zo levendig over dat ik meteen dacht: hiermee ga ik mijn boek beginnen.” Bijkomend voordeel van die opzet is dat ze veel kan laten zien van de nasleep van de ramp. De uitbraak van de cholera die Haïti nog steeds teistert, speelt geen rol in het boek. „Dan zou ik de publicatie van het boek moeten blijven uitstellen. Nu zijn de verkiezingen en levensgevaarlijke situaties met rebellen weer heel actueel.”
Sonson verliest geen familie door de ramp, wel overlijdt zijn voetbalvriend. „Er is niemand die niet iemand is kwijtgeraakt. Het gebeurde ook dat kinderen wees werden. Maar ik wilde graag dat mijn hoofdpersoon over de aardbeving kon praten met zijn ouders. „Is het niet te verdrietig?” vroeg ik aan twee kinderen in Haïti die het boek voor me lazen. „Nee”, zeiden ze. „We hebben het op het nieuws zelf gehoord, dit is zo echt gebeurd.””
Het doet Haïtianen heel veel om over de ramp te vertellen, merkte Molenaar. „Dominee Labady (zie ook kader, MO) werd op een conferentie in november gevraagd iets te vertellen. Toen schoot hij helemaal vol.” Desondanks is er veel humor onder de Haïtianen. „Die houding intrigeert me. De jongen aan wie Sonson zijn karakter ontleent, zei me: „Ik probeer mensen weer aan het lachen te krijgen.” Anderzijds: hij had na de aardbeving drie dagen niet gelachen. Zelfs met zijn vrolijke, luchtige karakter lukte dat niet.”
Ook geloof is niet weg te denken uit de samenleving. „Vaak hoorde ik: „God heeft iets heel machtigs laten zien. Dit zijn Zijn voetstappen. Jezus komt!” In alle interviews die ik met jongeren had, kwam dat terug. In het boek heb ik het op een gegeven moment zelfs een paar keer geschrapt omdat het misschien overdadig zou lijken.”