Opinie

Kerk moet praten over muziek

De discussie over popmuziek moet dieper gaan dan een beoordeling van afzonderlijke liedjes, betoogt drs. S. J. van Leeuwen. Vooral is er doordenking en gesprek nodig over muziek in bredere zin.

11 January 2011 09:51Gewijzigd op 14 November 2020 13:13
„Wat is het principiële verschil tussen een harp en een gitaar?” Foto Fotolia
„Wat is het principiële verschil tussen een harp en een gitaar?” Foto Fotolia

Popmuziek brengt de pennen weer in beweging, zo blijkt uit twee bijdragen in deze krant van zaterdag. Waar Koos de Jong overdrachtelijk de vuilnisbak opentrekt om jongeren op de gevaren van popmuziek te wijzen, wil S. M. W. Bezemer die risico’s nuanceren. Bezemer constateert een „veel te simpele” voorstelling van zaken, maar zijn betoog is evenmin vrij van simplistische voorstellingen.

Het betoog van de voormalige muziekdocent richt zich op de vraag of popmuziek inderdaad een voertuig van de duivel is of niet en of een positief antwoord op die vraag helpt bij het bestrijden van popmuziek. Bezemer is „geneigd beide vragen ontkennend te beantwoorden.”

Volgens Bezemer zijn er „talloze” onschuldig bedoelde popliedjes. Dat is een bekend argument in deze discussie. Tijdens themacatechisaties wijzen jongeren ook keer op keer op ”goede liedjes”. Vaak wordt dan de tekst bedoeld.

Inderdaad is de tekst niet onbelangrijk om een oordeel te geven over een popliedje. Dat geldt ook voor het bekijken van de videoclip. Daarin wordt immers geprobeerd de tekst in beelden te vangen. Maar wie een oordeel geeft over ”de” popmuziek ontkomt er niet aan breder te kijken dan individuele songs. Terecht stelde ds. A. Th. van Olst daarom in een reactie op de avonden van Jij Daar! dat het nodig is „een niveau dieper” te gaan.

De vraag is dan: Wat zijn criteria om een fenomeen als popmuziek te beoordelen? De Bijbel geeft houvast. In de eerste plaats in de vorm van de Tien Geboden en Jezus’ samenvatting daarvan in het grote gebod. De waarde van die geboden blijkt heel de Bijbel door. In de tweede plaats maakt het Nieuwe Testament duidelijk dat er twee wegen zijn. Eén met God en één zonder God. Indringend concludeert Paulus dan ook: „Indien iemand de Heere Jezus Christus niet liefheeft, die zij een vervloeking: Maranatha” (1 Kor. 16:22).

Die indringende boodschap zet een streep onder de noodzaak van bekering en geloof. Het bevel van bekering geldt muzikant en muziekliefhebber. Maar om muziek en andere vormen van kunst op goede gronden –en niet op gevoel– te kunnen beoordelen, blijft een breder beoordelingsspectrum wenselijk.

Doel, vorm, inhoud en sfeer van de muziek zijn vier criteria die in de beoordeling een rol kunnen spelen. Toegegeven: ook dan blijft een ruime beoordelingsvrijheid bestaan, maar deze criteria vormen wel een bruikbare leidraad voor het gesprek. Over smaak valt niet te twisten, over argumenten wel.

Monoloog

Tegen deze genuanceerde achtergrond zou het aantal goede popliedjes wel eens minder talloos kunnen zijn, dan Bezemer stelt. Integendeel, talloze popliedjes bevatten godslasterlijke, seksistische of gewelddadige teksten. Een recente steekproef in een redelijk behoudende kerkelijke gemeente liet zien naar welke artiesten jongeren tussen de 12 en de 16 luisteren. Wie een beetje op de hoogte is van de Bijbel en de popmuziek van vandaag de dag, maakt zich weinig illusies over het onschuldige, goedbedoelde karakter van deze liedjes.

Hoewel er op het betoog van Bezemer veel is af te dingen, is zijn signaal toch waardevol. Want de discussie over popmuziek wordt vertroebeld door randverschijnselen. Een van die randverschijnselen is het gebrek aan gesprek over en doordenking van muziek. Niet alleen de presentatie van Jij Daar! mist dat gesprek, ook de kerk beperkt zich vaak tot monologen.

Maar om jongeren te bereiken, is gesprek nodig. De praktijk van Jeugdbondavonden leert dat jongeren bereid zijn eerlijk en openhartig te praten. Over hun muziek, over de Bijbel en over de vraag wat die twee met elkaar te maken hebben.

Harp en gitaar

Toch blijkt uit reacties van jongeren dat kerkelijke opvoeders er om verschillende redenen vaak niet in slagen in gesprek te komen. Een van die redenen kon wel eens het gebrek aan doordenking zijn. Want waarom is een liefdesgedicht literatuur en een liefdesliedje van de duivel?

Een andere reden is te vinden in het tweede randverschijnsel: er lijkt zoiets als een ”algemeen geaccepteerd reformatorisch instrumentarium” te bestaan. Orgel, piano, panfluit, dat soort instrumenten. Voor veel kerkelijke gemeenten is dat instrumentarium te breed. Daarom wordt slechts een beperkt aantal instrumenten toegelaten tot verenigingsavonden, jongerenbijeenkomsten of zangavonden.

Goedbedoeld worden daarmee vaak drempels opgeworpen voor eveneens goedbedoelende jongeren. Maar wie wil dat jongeren op Bijbelse gronden popmuziek beoordelen, doet er goed aan de criteria doel, vorm, inhoud en sfeer ook op de eigen muziekkeuzes toe te passen. Past een trompet echt niet op een kerkelijke jeugdavond? En wat is het principiële verschil tussen een harp en een gitaar? Vaak lijkt er niets anders dan gevoel aan de selectie ten grondslag te liggen. Gevoel is echter een wankele basis, zoals wel blijkt uit het feit dat Calvijn juist géén orgel in de kerk wilde.

Op die manier kiepert de kerk het muzikale kind met badwater en al weg. Dat is jammer – en staat in schril contrast met de klankrijke Psalm 150. Kennelijk is niet het instrument, maar de essentie van muziek bepalend. Wie eerlijk met jongeren wil omgaan, moet daarover in gesprek komen. Dan zal ook de essentie van Psalm 150 ter sprake komen: „Laat alles wat adem heeft de Heere loven.”

De auteur is jeugdwerkadviseur bij de Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten. Hij schreef het boekje ”Muziek” (uitg. Den Hertog, 2010).

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer