Londen kreeg slechts tien Queen Annekerken
Londen moest vijftig nieuwe kerken krijgen. Toen koningin Anne in 1711 hiervoor een wet ondertekende, beseften de meeste parlementariërs dat er officiële én officieuze overwegingen ten grondslag lagen aan dit regeringsbesluit.
De grote brand (Great Fire) die Londen begin september 1666 dagenlang teisterde, had vier vijfde deel van de stad in de as gelegd. Daaronder ook zo’n negentig anglicaanse kerken en een even groot aantal kapellen en vergaderlokalen van niet-anglicanen, de dissenters. De wederopbouw was met kracht ter hand genomen. Onder toezicht van rijksbouwmeester Wren werden ook tientallen kerken nieuw gebouwd of gerestaureerd. Het voorlopige hoogtepunt in deze inhaalslag was Wrens grootste schepping, de nieuwe St Paul’s kathedraal, die in 1710 klaar was. Er waren echter bij lange na nog niet voldoende kerken.
Eind dat jaar moesten de Whigs na 22 jaar het veld ruimen en kwam er een regering van Tories, waarin vooraanstaande leden van de Anglicaanse Kerk ruimschoots vertegenwoordigd waren. Een van hun eerste daden was de uitvaardiging van de Fifty New Churches Act van 1711. Die voorzag in de bouw van vijftig nieuwe kerken in Londen en Westminster „of de buitenwijken daarvan.” Wellicht gedachtig aan de grote brand, werd nadrukkelijk bepaald dat het moest gaan om „kerken van steen en andere geschikte materialen, elk met een toren of spits.” Men zag een verband tussen criminaliteit en het ontbreken van kerken. Als er ook in de snelgroeiende buitenwijken maar kerken werden gebouwd, zouden de landswetten daar ook wel worden nageleefd.
De officiële aanleiding was dus duidelijk. Er speelde echter ook een andere reden. Veel anglicanen zagen dat alom in stad en land de niet-anglicaanse kerken een grote groei doormaakten. Tot deze dissenters rekende men in hoofdzaak presbyterianen, baptisten, congregationalisten (independenten) en quakers. En ook de hugenoten, die na de herroeping van het Edict van Nantes (1685) in groten getale vanuit Frankrijk naar Engeland waren gevlucht. Zij vestigden zich vooral in de Oost-Londense wijk Spitalfields en brachten daar de zijde-industrie tot grote bloei. Het lag dus voor de hand dat ook Spitalfields zo’n nieuwe kerk zou krijgen. Het werd Christ Church, nog altijd te bewonderen in een wijk waarin tegenwoordig voornamelijk Aziaten wonen.
De eerste kerk die krachtens de nieuwe wet gereedkwam, was St. Mary-le-Strand. Omdat ze een opvallende plaats innam, in een drukke wijk van groot aanzien, the Strand, maakte de bouwcommissie van deze kerk haar paradepaardje. Ook zou er vóór de kerk een herinneringszuil komen. Die moest worden bekroond met een standbeeld van koningin Anne, die de wet had ondertekend en niet alleen hoofd van de staatskerk was, maar ook uit persoonlijke overtuiging volledig achter deze bouwplannen stond. De zuil kwam er uiteindelijk niet, het geld werd besteed aan een toren. Wel zijn alle kerken die krachtens de wet van 1711 gebouwd zijn, bekend geworden als Queen Anne Churches.
Allemaal waren het monumentale gebouwen, ontworpen door vooraanstaande architecten: Hawksmoor (zes stuks), James, Archer en Gibbs. Het zijn er echter nooit vijftig geworden, maar slechts tien, plus twee restauraties. Een van de tien was St. George, Hanover Square, het gebouw waar de componist Georg Friedrich Händel regelmatig kerkte, vooral tegen het einde van zijn leven.
In 1733 waren er tien nieuwe kerken klaar. Daarna kwam echter de klad in het ambitieuze project. Dat had te maken met uit de hand gelopen bouwkosten en met gebrek aan belangstelling bij volgende regeringen. Misschien ook met binnenkerkelijke zwakte? De Anglicaanse Kerk werd toen sterk beïnvloed door het deïsme, de godsdienst van de rede, maar nog nauwelijks door bewegingen zoals het vroege methodisme en de Evangelical Movement. Internationale spanningen echter deden de knieën eveneens verslappen. De 18e eeuw was een eeuw vol oorlogen en schermutselingen met Frankrijk. Halverwege de eeuw vreesden vele Engelsen zelfs een invasie door de Fransen. In die tijd kon het je zomaar overkomen –en het overkwam John Newton, de latere predikant en dichter van ”Amazing Grace”– dat je werd opgepakt door een ruwe troep lieden die zo veel mogelijk jonge mannen voor de marine moesten ronselen. Pas na de slag bij Waterloo (1815) achtte men Frankrijk als vijand definitief verslagen. Prompt werd er in 1818 een nieuwe kerkbouwvereniging opgericht.
Het bestuur van deze Church Building Society kreeg van de regering 1 miljoen pond, later opgevoerd tot 1,5 miljoen, om nieuwe kerken te bouwen. Veel Engelsen interpreteerden deze besluiten als een uiting van dankbaarheid voor de Britse zege over Napoleon. De eerste tientallen kerken die uit hoofde van deze wet verrezen, werden dan ook weldra Waterloo Churches genoemd. Vele honderden zouden er nog volgen.
Omdat de stad maar bleef groeien, moesten er geregeld nieuwe bouwbesluiten worden genomen en geld worden losgepraat bij regering en privépersonen. De anglicaanse bisschop Blomfield van Londen hamerde er in 1834 op dat nieuwbouw van kerken evenzeer getuigde van wijs beleid als van bewogenheid, omdat zo „honderdduizenden armen kunnen worden behoed voor een praktisch heidendom.” Toen hij in 1856 vanwege zijn leeftijd terugtrad, had Blomfield in zijn diocees bijna 200 nieuwe kerken gewijd.
Queen Anne
Geboren: 1665
Vader: koning James II
Moeder: Anne Hyde
Zuster: Mary (gehuwd met stadhouder Willem III van Oranje)
Broer: James Edward (uit tweede huwelijk James II, met Maria van Modena)
Echtgenoot: prins George van Denemarken, overleden in 1708
Huwelijk: 1683
Troonsbestijging: 1702
Kinderen: veel van de zeventien zwangerschappen van Anne eindigden in miskramen; de geboren kinderen overleden allen heel jong, met uitzondering van William, die echter ook slechts 11 jaar werd
Overleden: 1714
Opvolger: George I, keurvorst van Hannover; het koningschap in het Verenigd Koninkrijk gaat hiermee over van het huis Stuart op het huis Hannover
Hoewel Anne niet erg begaafd was, probeerde ze door grote toewijding en volledige inzet haar ambt zo goed mogelijk te vervullen. Vaak woonde ze de vergaderingen van het Hogerhuis bij.
Grote belangstelling had zij voor alles wat betrekking had op de anglicaanse staatskerk, de Kerk van Engeland, waarvan zij krachtens haar ambt het hoofd was. Hoewel haar ouders later rooms-katholiek waren geworden, was zij overtuigd protestant en anglicaan. Als de tiener Anne enige tijd met haar vader in Brussel verblijft, is ze ontsteld door de vele heiligenbeelden in winkels en op straathoeken. „Hoe meer ik zie van dat dwaze gedoe en hoe meer ik over die religie hoor, des te meer afkeer ik ervan krijg.” Aan haar zus Mary in Den Haag schrijft ze: „De Kerk van Engeland is ongetwijfeld de enige ware kerk.”
In de vredesonderhandelingen van 1713 met Lodewijk XIV van Frankrijk bedingt Anne de vrijlating van 136 hugenoten die tot de galeien veroordeeld zijn, en in het volgende jaar van nog eens 44.
De houding van Anne tegenover niet-anglicaanse protestanten was milder dan die van de Tories. Ook van haar echter waren geen initiatieven te verwachten waardoor het voor dissenters zonder meer mogelijk zou worden een publiek ambt te bekleden.
Gedurende het tijdperk-Anne behaalde Engeland veel militaire overwinningen, met name op Frankrijk; het was in diplomatieke zin succesvol in de onderhandelingen met Lodewijk XIV, het land maakte economisch een opbloei door en er was sprake van een enigszins mildere verhouding tussen de twee grote politieke stromingen, de Tories en de Whigs.
Dreigende leegstand
Driehonderd jaar na de wet van 1711 is de situatie in de Kerk van Engeland verre van rooskleurig. Het kerkbezoek is laag, hoewel het zich nu lijkt te stabiliseren, en de kerk is hopeloos verdeeld over ethische kwesties zoals de inzegening van homohuwelijken en de wijding van vrouwelijke ambtsdragers. Het aantal Bijbelgetrouwe kerkleiders en -leden is zeer gering geworden. Ook voor de kerkgebouwen geldt de alarmfase. Volgens de jongste cijfers op de website van de Anglicaanse Kerk werden er in de periode 1969-2008 in het hele land 1780 kerken gesloten voor de eredienst. Daar stonden slechts 540 nieuwe kerken of tijdelijke plaatsen van samenkomst tegenover. Bovendien moet het onderhoud door een klein aantal schouders gedragen worden. In meer dan de helft van de 16.000 parochiekerken komen zondags nog geen vijftig kerkgangers. Uit toerisme, cultuurfondsen en zelfs een landelijke loterij ontvangt de Anglicaanse Kerk jaarlijks grote bedragen. Zonder drastische interne reorganisatie plus vele miljoenen aan regeringsbijdragen zal het de kerk echter niet lukken haar kerkgebouwen, waaronder veel monumentale bouwwerken, in stand te houden. „Kerkleden zullen straks mogelijk gedwongen worden in woningen in plaats van in kerkgebouwen samen te komen”, verzuchtte het Britse dagblad The Guardian vijf jaar geleden al.