Kwetsbare samenleving: kans voor christelijk getuigenis
De Chileense mijnwerkers die na twee maanden uit hun benarde toestand onder de grond werden bevrijd, dat was voor christelijk Nederland natuurlijk hét nieuwsmoment van het bijna voorbije jaar. Wie alle preken van de afgelopen weken zou beluisteren, komt dit nieuwsfeit vast en zeker als het meest aangehaalde tegen.
Mijn ervaringsmomenten van dit jaar? Die zijn vergeleken bij dit alles tamelijk alledaags, maar voor mij wel veelzeggend. Zo viel de weckpot in onze tuin, die ik gebruik als plantenbak, als gevolg van de vorst in stukjes uiteen. Geen steen had hem gekraakt, geen voet had er tegenaan gebeukt; het was enkel die constante stille koude die hem had gekraakt. Die brokstukken zaten voor mij vol symboliek. Want is dát niet wat er ook het afgelopen jaar weer in ons land gebeurde, maar dan in overdrachtelijke zin? In het winterse landschap dat ontkerstening heet, is de kilte van de waarden- en normenloosheid bezig om van alles van waarde kapot te maken en af te breken, net zoals de vorst deed met mijn tuinpot.
Veel Nederlanders hadden ook dit jaar geen tijd om daarbij stil te staan. Ze zeggen dat ze vrije en autonome wezens zijn die goed hun eigen boontjes kunnen doppen, maar aan hun dagelijks gedrag is te zien dat ze tamelijk slaafse autonomen zijn. „Haast u!” is het grote gebod dat werkend Nederland gedwee navolgt. Wie daarvan niet overtuigd is moet het gezeul van werkende vaders en moeders met hun kleine kinderen maar eens zien, wanneer ze die op doordeweekse dagen naar de crèche brengen en weer ophalen. Dat we een jakkerend volkje zijn maakt ons volstrekt belachelijk, ware het niet dat er een ernstige keerzijde aan zit.
Die haast maakt ons immers tot kwetsbare mensen en: hij creëert een buitengewoon kwetsbare samenleving. Is haastwerk niet synoniem aan broddelwerk? Als in gezinnen opvoeden en verzorgen, maar ook elkaar als gezinsleden ontmoeten tot haastwerk is verworden, dan gebeuren er ongelukken. Net als in het alledaagse leven. Zo kwam ik dit jaar een vrouw tegen die in grote haast haar fietstassen met boodschappen aan het vullen was – tenminste, dat dacht ze. Toen ze wilde wegrijden, bleek het niet haar fiets te zijn…
Die kwetsbaarheid kwam de afgelopen weken onverbiddelijk naar voren in de Amsterdamse zaak rond seksueel misbruik van kinderen op een kinderdagverblijf. Misdaad en grove zonden zoals seksueel misbruik zijn kennelijk doorgedrongen tot de meest kwetsbare plekken. Daar waar mensen zich veilig waanden, en ouders dachten liefdevolle zorg voor hun kinderen te hebben gevonden. Ongemerkt blijkt de kou van de zedeloosheid te zijn doorgedrongen tot in de minuscule weefsels van onze samenleving, om die vervolgens van binnenuit op te blazen.
En dan waren er ook dit jaar weer de gezinsdrama’s die het nieuws haalden omdat er één of meer doden vielen, door moord of zelfdoding. Zulke afschuwelijke escalaties zijn slechts het topje van de ijsberg van ruzies en spanningen in gezinnen, waarin echtelieden hun sores alleen moeten zien op te lossen. Ook dát is een keerzijde van die onvolprezen Nederlandse vrijheid: vrijblijvendheid, gelegitimeerd door het algemeen beleden taboe op vermeende bemoeizucht van buren en omwonenden.
Hoe verfijnd het zedelijk verderf zich manifesteert werd me ook dit jaar weer duidelijk in de plaatselijke cafetaria. Steevast werd ik daar door de jongens en meisjes achter de toonbank begroet met: „Hoi, zeg het maar.” Of je nu vijftien, vijftig of zestig bent, iedereen krijgt daar een „hoi” te horen. Waarom ik me daar zorgen over maak? Omdat (on)fatsoen iets zegt over het niveau van beschaving in een land.
Schokkender was dit jaar het moment dat ik ’s avonds op een fietspad een groep luidruchtige jongens moest passeren. Rijd ik door of keer ik om? piekerde ik, alsof er een groep talibanstrijders voor me stond. Kan het nog gekker? Groepen jongeren –ónze jongeren– gezien en ervaren als vreemde, gevreesde wezens in je eigen woonomgeving.
Als minister Van Bijsterveldt van Onderwijs haar zin krijgt, wordt onze beschaving nog verder uitgekleed. Om de concurrentie van India en China op het terrein van wetenschap en onderzoek aan te kunnen, vindt deze CDA-minister dat scholen zich moeten concentreren op het geven van economisch relevante vakken; dus meer exact en praktisch (talen) en minder soft. Weg dus met beschavingsvakken zoals geschiedenis en maatschappijleer. Dat China en India juist op het terrein van die softe politieke en samenlevingsvraagstukken –burgerzin, naastenliefde, sociale samenhang, solidariteit en noem maar op– mijlenver bij ons achterlopen, is haar kennelijk ontgaan. Zij zou die voorsprong juist moeten koesteren in plaats van verkwanselen.
Dat de bestuurlijke elite ons genezing van het moreel bederf brengt lijkt uitgesloten. Ook andere leden van de intellectuele elite lijken ons allang in de steek te hebben gelaten. Demonstreren als hun cultuur niet meer wordt bekostigd door Den Haag, dat willen ze nog wel, en graag zelfs. Zodra het over behoud van onze bescháving gaat, geven de meesten niet thuis. De nieuwe elite die meent het volk wél iets te kunnen voorhouden heet vandaag de dag BN’er, bekende Nederlander. Succesvolle voetballers, schaatsers, presentatoren, quizmasters en tal van andere goedgebekte en goedogende tv-persoonlijkheden praten ons regelmatig bij over van alles en nog wat. En dat alles op grond van hun populariteit bij het grote publiek. Is het een wonder dat deze pseudo-elite in wát ze zeggen eerder volgers dan leiders zijn?
Als begrippen ook een soort instituten zijn, of bewaarders van waarden en normen, dan is er ook op dat terrein sprake van kaalslag en uitholling. Neem een begrip als ”de ander”, nauw verwant aan het Bijbelse ”de naaste”. Invulling van dit begrip zien we in onze tijd wegglippen uit het christelijke domein naar het andere kamp: daar waar primitieve onderbuikgevoelens de dienst uitmaken. De ander, dat is dan niet meer in de eerste plaats mijn naaste, maar: mijn tegenstander, mijn belager. We zien altijd dáders als gevaarlijk, maar veel agressiever kunnen vermeende slachtoffers uit de hoek komen, vooral als het móndige slachtoffers zijn of verongelijkte wezens. Die meppen om zich heen, zien overal ”anderen” als belagers en hoeven zich om die reden niet voor hun mepgedrag te verontschuldigen.
En de hedendaagse zondaar? Die kwam dit jaar naar voren in de persoon van PVV-Kamerlid Lucassen. Met een bloemetje in de hand ging hij bij zijn vroegere buren in Haarlem langs om zich te verontschuldigen voor het feit dat hij hen enkele jaren terug voor rotte vis had uitgemaakt. Dat er media-aandacht nodig was om hem tot deze diepe knieval te brengen was bijzaak, moesten we van hem geloven. Gezond denkende Nederlanders wisten natuurlijk wel beter. Wat Lucassen deed had niets met schuldbesef, zelfs niet met schaamte te maken, maar was opportunisme van het zuiverste soort. Maar het werkte wél, zo’n bloemetje – en daar ging het maar om.
Intussen tobt de christelijke gemeente over de groeiende kloof tussen haar en de ontkerstende samenleving. Ze kan haar boodschap van schuld en genade nergens meer kwijt, zo lijkt het. Zou het waar zijn? Als het christen-zijn beperkt blijft tot de zondagse erediensten en een Bijbellezing op de woensdag, dan zou het inderdaad wel eens zo kunnen zijn.
Maar waar zijn in hartje Amsterdam-Zuid de kinderdagverblijven die worden gerund door christenen? Waarom laten we op die plekken, waar jakkerend Nederland op zijn kwetsbaarst is, niet zien en ervaren wat echte liefde, zorg en geborgenheid is?
Of zijn liefde en dienstbetoon allang niet meer het wezenskenmerk van de christelijke gemeente? Zodat haar leden ook niet meer in stáát zijn om die uit te dragen? Tal van christenen hebben het gebod tot liefdebetoon –uiteraard niet als humanistische plicht, maar als antwoord op Gods grote liefde in Christus aan hen persoonlijk betoond– ontkracht met een lange reeks van argumenten en smoezen. De oproep tot liefde en dienstbetoon is voor de een te links, voor de ander te werelds, of niet bijzonder genoeg, een toonbeeld van werkheiligheid en noem maar op. Het meest gehoord zijn argumenten waarbij ”de waarheid” in het geding is, want dan valt iedere opponent stil. Let vooral op het lidwoord ”de” dat er altijd voor staat, want uiteraard gaat het nooit over ”mijn” of ”onze” waarheid… Als broedende kippen zitten deze bewakers vervolgens hun leven lang op hun waarheidsei, niet beseffend dat ze in hun onvruchtbaar gedrag bezig zijn… een steen uit te broeden.
Intussen roept de Heere Jezus zelf op om de liefde niet te laten verkillen op het moment dat dit in onze omgeving wél gebeurt. Alleen wie –ook dáárin– zal volharden, zal zalig worden, zegt Hij in Mattheüs 24:13. Als het waar is dat we in het einde der dagen leven, en dat we in de verte het gerommel van Christus’ wederkomst op de wolken kunnen horen, dan wordt het hoog tijd dat liefdeloze en kille christenen zich bekeren.
En één vermaning is dan in het bijzonder op haar plaats: Háást u!