„Vreemd dat eeuwige grafrust teniet wordt gedaan”
AMSTERDAM – Ruimtegebrek is een telkens terugkerend thema als het over de Amsterdamse begraafplaatsen in vroeger tijd gaat. Zoals de stad ongekend snel groeide, zo was er ook telkens nieuwe ruimte nodig voor begraafplaatsen, zegt Margriet de Roever, werkzaam bij het Stadsarchief Amsterdam.
In de twintigste eeuw veranderde de situatie. De komst van het cremeren schiep ruimte. Het eerste Nederlandse crematorium kwam op een Amsterdamse begraafplaats tot stand:, Driehuis-Westerveld.
Margriet de Roever weet er alles van. Zij verdiepte zich in de geschiedenis van de begraafplaatsen in Amsterdam en schreef er in 2004 een boek over, ”De begraafplaatsen van Amsterdam”. Regelmatig geeft zij over dit onderwerp lezingen. Ze is blij dat het taboe van het onderwerp af is.
Vroeger was er veel verschil tussen een begrafenis van iemand uit de Amsterdamse bovenlaag en de rest van de bevolking, zegt De Roever. „De rijken kochten tot in de negentiende eeuw een graf in een van de kerken, waarop hun naam kwam te staan. Het lag onder de vloer van de kerken vol met lichamen. Op sommige plaatsen vijf hoog. Mensen die minder te besteden hadden, konden een graf met een nummer kopen in de kerk. Dat graf werd later geruimd.”
Amsterdam was een van de laatste plaatsen die stopten met begraven in de kerk, weet De Roever. In 1829 kwam er een landelijke verordening die dat –om hygiënische redenen– verbood. Soms vielen er kerkgangers flauw vanwege de lijklucht. Het probleem was overigens al niet zo groot meer als in voorbije tijden. Toen begroef men ook op zondag de doden en lag een graf tijdens een dienst soms open. Pas in 1869 kwam er een definitief einde aan het begraven in de Amsterdamse kerken. Veel rijken waren al aan het einde van de achttiende eeuw uitgeweken naar twee particuliere buitenbegraafplaatsen, in Muiden en Diemen.
Mensen die vroeger weinig geld hadden, werden begraven op de kerkhoven rond de kerken in het centrum, onder meer de Oude, de Nieuwe, de Wester- en de Zuiderkerk. De Roever: „De bouw van de Zuider- en de Westerkerk in de loop van de zeventiende eeuw was niet alleen nodig voor het groeiend aantal kerkgangers maar ook voor het begraven van armere mensen in de ruimte eromheen.”
De eerste zelfstandige begraafplaats in Amsterdam was het Karthuizerkerkhof, dat dateert uit 1602. Het lag toen aan de westkant, juist buiten de stad, op het terrein van het voormalige Karthuizerklooster. Daar waren elke dag diverse begrafenissen. „Er is nog een illustratie bewaard van dat kerkhof. Daarop zie je dat de mensen aan de Lindengracht zeilen hadden gespannen om van de troosteloze aanblik van de begravingen verschoond te blijven”, zegt De Roever. „Het liep de hele dag door. Vergeet niet dat er in Amsterdam rond 1830 wel 8000 doden per jaar waren.” Bij de stadsuitbreiding van 1612, waarbij de eerste grachtengordel werd aangelegd, kwam dat kerkhof aan de rand van de Jordaan te liggen.
De Roever zegt dat de Amsterdammers de kerkhoven in de stad steeds meer als ongezond begonnen te ervaren. Daarom besloot het stadsbestuur in 1655 de Wester- en de Noorderbegraafplaats te ruimen. Het kerkhof van de Nieuwe Kerk was al eerder geruimd in verband met de bouw van het stadhuis op de Dam. Vanaf de uitbreiding in 1664 kregen de kerken geen kerkhoven meer. De tendens werd vanaf die tijd om de begraafplaatsen aan de rand van de stad te situeren. Dat waren er in de achttiende eeuw een stuk of vijf.
Vaak werden de zo zorgvuldig gekozen locaties door de snelle bouw van huizen ingehaald. Dat zou niet gebeuren met de Nieuwe Westerbegraafplaats, die dateert van 1894, zo nam het stadbestuur zich voor. Deze kwam kilometers buiten de stad te liggen, aan de Hemweg, aan de westelijke rand van de gemeente. Maar het was weer niet goed: de begraafplaats lag niet op loopafstand en was ook niet met het openbaar vervoer bereikbaar. Een gratis pendelbus kon niet verhinderen dat de Nieuwe Wester in 1917 alweer gesloten werd. De plaats van de Nieuwe Ooster aan de oostkant van de stad was beter gekozen.
Begraafplaats Driehuis-Westerveld (1890) in het duingebied kreeg een twijfelachtige primeur. Het werd de eerste begraafplaats van Nederland met een crematorium. „Eerder moest men om gecremeerd te worden naar het buitenland”, zegt De Roever. In 1914 werd hier een crematorium gebouwd, nadat uit een proefproces was gebleken dat cremeren zou worden gedoogd. In 1971 kwam Westgaarde tot stand, een begraafplaats waar cremeren ”gewoon” is.
Tegenwoordig wordt meer dan de helft van het aantal hoofdstedelijke doden gecremeerd. De ruimteproblemen zijn oplost.
De Roever vindt het vreemd dat „de eeuwige grafrust” die de mensen indertijd voor veel geld konden kopen op diverse plaatsen tenietgedaan wordt. „Ze betaalden een groot bedrag om te bedingen dat hun graf na hun dood niet geruimd zou worden. Toen er ruimteproblemen kwamen en nabestaanden niet reageerden, werden de rechten ongedaan gemaakt. Dat is niet netjes.”
Ze wijst erop dat begraafplaatsen hun taboe verloren hebben en dat mensen deze natuurrijke plaatsen bezoeken om te recreëren. „Begraafplaatsen zijn plekken van stilte geworden, waar niet alleen het lichaam maar ook de geest van mensen tot rust kan komen.”