Voelen wat een vluchteling voelt
Ervaren wat een slachtoffer van een ramp ervaart, voelen wat een vluchteling uit een oorlogsgebied voelt. Het kan in het nieuwe Humanity House in Den Haag. Beklemmend, zelfs beangstigend.
Achter de statige gevel van een oud koopmanshuis aan de Prinsegracht gaat een modern museum met debatcentrum schuil. Het Humanity House wil bezoekers hier de rauwe werkelijkheid van ontheemdheid aan den lijve laten ervaren. En wijzen op het belang van humanitaire noodhulp en oorlogsrecht.
De ervaringsreis door het grondig verbouwde, chaotisch ingerichte herenhuis begint in een woonkamer. De inrichting vertoont sporen van een overhaaste vlucht, in paniek, in angst. Een stoel bij een gedekte tafel ligt omver, een omgevallen wijnglas veroorzaakt een grote vlek op de houten vloer. Links ligt een koffertje. Snel volgepropt met wat persoonlijke bezittingen, maar in der haast toch achtergelaten.
Een radio in het verlaten vertrek blijft onverstoorbaar werken: „Dit is een oproep van het ministerie van Nationale Veiligheid. Alle inwoners van Den Haag worden opgeroepen hun huizen zo snel als mogelijk te verlaten.” Direct volgt het Radio 1 Journaal: „De explosie was in de hele stad te horen… Mensen leggen de vele doden in nette rijen langs de weg. Als laatste teken van respect in de chaos…”
Een ramp kan ook Nederland treffen, benadrukt Lisette Mattaar, directeur van het Humanity House. „Daar willen we bezoekers van doordringen. Wat als jou een ramp treft, wat als jij opeens al je zekerheden verliest? Slachtoffers komen terecht in een wereld vol onzekerheden.” De bezoeker ondergaat zelf, als vluchtende inwoner van Den Haag, iets van die ontheemde werkelijkheid.
Felle schijnwerpers flitsen aan, honden blaffen vervaarlijk. De bezoeker moet zich melden bij de ‘grens’, in een klein, benauwd kamertje op de overgang van zone A naar zone B. Douaniers vuren op barse toon talloze vragen af op de vluchteling. Zonder het antwoord af te wachten. „Wie ben je? Waarom ben je hier?” En: „Wat kom je eigenlijk doen?” Langzaam dooft het licht.
De bezoeker mag uiteindelijk doorlopen en belandt in een gangetje met deuren, allemaal deuren. Verwaarloosd. Verveloos. Tientallen deuren. Om de hoek nog meer deuren. Onbestemde geluiden dringen van alle kanten door. De vloer in het schemerige gangetje loopt onverwacht iets omhoog, dan weer omlaag. Langzaam raakt de bezoeker –tastend en zoekend– zijn oriëntatie kwijt. Het maakt angstig, onzeker. Uiteraard bij lange na niet als in het echt, maar toch.
„Mensen raken gedeprogrammeerd, ontregeld”, stelt grafisch ontwerper Hans Wolbers, samen met kunstenaar Henk Schut verantwoordelijk voor de experience. „We brengen de bezoeker in een situatie die hij als onveilig en ongemakkelijk ervaart.”
De laatste deur biedt toegang tot een verlichte kamer. Boven de schouw hangt een rustieke spiegel, aan de wand een tegeltje in Delfts blauw: „Je bestaat niet. Kijk in de spiegel.” Verbluft blikt de bezoeker in de ‘spiegel’. Niemand te zien. Terwijl de kamer wordt weerspiegeld, blijft hij zelf onzichtbaar. Symbolisch. Een slachtoffer, een vluchteling zonder papieren bestaat –officieel– niet meer.
Prinsegracht 8 wil bezoekers op een onconventionele manier aan het nadenken zetten over ver-van-mijn-bedthema’s zoals humanitair oorlogsrecht. Beelden van verwoestend oorlogsgeweld of natuurrampen ontbreken echter. „Feiten kun je ergens anders halen”, legt Wolbers uit. „Het Humanity House leert je niet dat het Rode Kruis 60.000 veldbedden in twee dagen kan neerzetten. Het doel is een snaar te raken, jouw snaar te raken.”
„We hebben gezocht naar mogelijkheden om mensen op moeilijke onderwerpen aan te spreken”, verklaart Mattaar. „Je ziet op tv dat een bom zestig slachtoffers maakt, maar het ráákt je niet. Voor ons was de vraag: Hoe kunnen we dat grote leed weer op een menselijke maat presenteren?”
Het museum nieuwe stijl biedt daarom op de ervaringsreis aangrijpende verhalen van slachtoffers. Sattar Alsaadi, muzikant, Irakees, gevlucht met zijn zwangere vrouw en zijn muziekinstrument. In felle winterse kou moet hij zijn trommel opofferen aan het vuur om niet in de vrieskou te sterven.
Om de paar minuten slaat een ijzeren hamertje op een stalen muur die dwars door het museum loopt. Het doordringende geklop dringt overal door. „Het hamertje symboliseert de krachten die op muren in deze wereld inwerken, maar net niet sterk genoeg zijn om ze neer te halen”, legt de directeur uit.
De route door het museum eindigt op zolder. Vanuit de diepte naar boven, vanuit het donker naar het licht. „We eindigen niet hopeloos, maar met perspectief”, aldus Mattaar. Bezoekers krijgen een kijkje in de keuken van noodhulp en oorlogsrecht.
„Doel is om mensen uiteindelijk met een andere blik naar deze problematiek te laten kijken. Jongeren met een andere blik naar het journaal te laten kijken. Of de krant te lezen. Door je er niet voor af te sluiten, maar het onderdeel van je eigen leven te laten zijn.”
Het Humanity House mikt het eerste jaar op 30.000 bezoekers. Jongeren (vanaf 10 jaar) zijn een belangrijke doelgroep in een situatie waarin donateurs van goede doelen snel vergrijzen. Toch is het museum niet een verkapte collectebus, benadrukt Mattaar. „Sommige bezoekers willen na afloop iets doneren. Dat kan dus niet.”
Het Humanity House, een initiatief van het Rode Kruis, is ondergebracht in een zelfstandige stichting. Bewust, zegt de directeur. „Het is geen Rode Kruistentoonstelling. We willen behalve museum ook een platform zijn, waarin hulporganisaties met elkaar samenwerken, van elkaar leren. Het moet een knooppunt worden van kennis op humanitair terrein.” Cordaid, Stichting Vluchteling en Wageningen Universiteit werken mee als partner.
Het Humanity House kost 9,5 miljoen euro, waaraan het Rode Kruis 1,5 miljoen euro bijdraagt, de gemeente Den Haag 2,5 miljoen en een Europees fonds 3,3 miljoen. De rest moet de stichting zelf nog bijelkaar sprokkelen.
De aanpak slaat aan, meldt Mattaar. „Sommige kinderen zijn in tien minuten het hele museum door. Dan ontgaat je de essentie van de tentoonstellingen. Je moet je er wel voor openstellen. De meeste jongeren stellen echter na afloop de goede vragen. En gaan met elkaar in discussie. Dát willen we bereiken.”
Persoonlijke reportage uit Haiti
Fotograaf Kadir van Lohuizen (1963) maakte diverse rapportages van rampen en conflicten in de wereld. Op dit moment exposeert hij met een wisseltentoonstelling in het Humanity House in Den Haag.
Eind jaren tachtig was zijn eerste reportage te zien in De Groene Amsterdammer over de Palestijnse opstand. In 1994, 1997 en in 2001 won hij de Zilveren Camera en in 2007 werd hij gelauwerd met de fotoprijs Visa d’Or voor de fotoreportage van het conflict in Tsjaad.
In het bezoekerscafé van het Humanity House is zijn recente fotoreportage over Haïti te zien. Van Lohuizen volgde hier de familie Clerger. Het gezin woonde in een huis in de wijk Carrefour in Port-au-Prince. Vader Nelvis Clerger bouwde zijn eigen huis voor zijn vrouw en zeven kinderen. De aardbeving van 12 januari vernielde alles en nam het leven van hun achtjarige Neemi.
Verhuizen naar een opvangkamp willen de Clergers niet, omdat ze hun eigendom willen bewaken. Bovendien zijn ze bang zijn voor het geweld en de vele verkrachtingen die er plaatsvinden. De zoons Emmanuel en Elize verblijven bij een pastoor in de provincie. Hun ouders zijn niet in staat voor alle kinderen te zorgen. De rest van het gezin woont in een tent die ze zelf hebben gebouwd op de overblijfselen van hun oude huis. De brokstukken daarvan hebben ze op straat gelegd, om zo de noodzaak om het puin weg te halen te vergroten. Dat is nog niet gebeurd.
Er is geen werk. Het gezin leeft van voedsel dat het zelf verbouwt. De kinderen kunnen niet naar school. Nelvis Clerger bidt om hereniging. Maar zolang er geen hulp en werk is, lijkt dit niet voorlopig niet aan de orde te zijn.
De foto’s uit de wisselexpositie van Van Lohuizen hangen tot eind februari in het Humanity House.