Cultuur & boeken

Ik heet Anne, zei ze, Anne Frank

Titel:

14 May 2003 10:43Gewijzigd op 14 November 2020 00:19

”Ik heet Anne, zei ze, Anne Frank”
Auteur: Jacqueline van Maarsen
Uitgeverij: Cossee, Amsterdam, 2003
ISBN 90 5936 021 4
Pagina’s: 215
Prijs: € 18,90. Op 23 maart 1942 schreef Anne Frank een versje in het poëziealbum van Jacqueline van Maarsen. ”Lieve Jacque”, zette ze er boven. „Blijf steeds een zonnestraaltje/ Op school een aardig kind/ Voor mij mijn liefste vriendinnetje/ Dan wordt [sic] je door ieder bemind.” Met haar boek ”Ik heet Anne, zei ze, Anne Frank”, treedt Jacqueline uit de schaduw van haar intussen wereldberoemd geworden klasgenootje.

Van Maarsen kan zich de kennismaking met Anne nog helder voor de geest halen. Het was na de zomervakantie van 1941. Jacqueline fietste na de eerste schooldag op het Joods Lyceum in Amsterdam naar huis. „Plotseling hoorde ik achter me mijn naam roepen. Ik keek om. Een klein sprietig meisje met glanzend zwart haar en een spits gezichtje kwam buiten adem naast mij rijden.” Zo begon een hechte vriendschap die precies een schooljaar zou duren. Daarna verdween Anne voorgoed uit het leven van Jacqueline. „Maar ik ben haar altijd trouw gebleven, ook in gedachten.”

Naarmate het dagboek van Anne Frank beroemder werd, ontdekte Van Maarsen een verschijnsel dat haar onaangenaam verraste. „Plotseling doken mensen op die zich erop lieten voorstaan Anne gekend te hebben of met haar bevriend te zijn geweest, ook als dat niet waar was. Ik wist hoe Anne hierop gereageerd zou hebben. Ik vond dat ik moest spreken voor haar die niet meer spreken kon en ik gaf uiting aan mijn verontwaardiging. Zo kwam ik meer en meer in de publiciteit.”

Buitenstaander
Jacqueline van Maarsen bracht haar jeugd in verschillende werelden door. En altijd voelde ze zich een buitenstaander. Vader Hijman was een Joodse zakenman uit Amsterdam. Zijn jeugd had hij in Frankfurt doorgebracht. Moeder Eline, van huis uit rooms-katholiek, kwam uit Parijs en was actief in de modebranche. Omdat Jacqueline het Frans maar matig beheerste, voelde ze zich onzeker bij haar familie in Frankrijk. „Ik wist dat ik niet beantwoordde aan het beeld dat grootvader had van een echte Franse kleindochter.” Zo dronk ze liever water dan wijn, wat hem de morrende opmerking ontlokte: „Water is voor kikvorsen.” Haar moeder noemde Jacqueline vaak verontschuldigend „mijn Hollandse dochter.”

Bij haar huwelijk in de jaren twintig werd Eline Joods. Een rabbijn in Parijs had haar ingewijd in de religie, de cultuur en de tradities van het Jodendom, waarna een sobere trouwplechtigheid plaatshad in de synagoge. Haar ouders vertelde ze niet van haar overgang. Vooral haar vader zou er moeite mee gehad hebben. Toch was het gezin Van Maarsen niet orthodox, zoals de rest van de familie in Amsterdam. „In Frankrijk had mijn vader zich een beetje van het geloof afgekeerd”, zegt Jacqueline. „Anders was hij zeker niet met een rooms-katholieke vrouw getrouwd. Wij waren buitenbeentjes in de familie. Oom Maurits uit Den Haag liet ons goed merken dat we anders waren. Door het gemengde huwelijk van mijn ouders hielden we ons niet strikt aan de Joodse tradities. Hij ondervroeg ons regelmatig en maakte vooral aanmerkingen op onze opvoeding. Hij lachte ons uit als we dan in huilen uitbarstten.”

Toch kreeg Jacqueline wel iets mee van het geloof van haar voorvaderen. „Bij tante Martha thuis vierden wij jaarlijks seideravond, de herdenking van de uittocht van het Joodse volk uit het Egypte van de farao’s. Een heel enkele keer, op speciale feestdagen, gingen wij wel met mijn vader naar de synagoge, maar over het algemeen maakte het Joodse geloof geen deel uit van ons leven.”

Joodse moeder
Desondanks wilde Hijman zijn afkomst niet verloochenen. „Traditioneel behoorde hij tot de orthodox-Joodse gemeenschap en hij wilde dat zijn vrouw en kinderen daar ook toe zouden behoren. Ook wilde hij niet door zijn familie en vele Joodse vrienden als buitenstaander worden beschouwd.” Probleem was dat de Joodse Gemeente in Amsterdam grote moeite had met het te liberale kerkelijke huwelijk van Hijman en Eline. Pas in 1938, het jaar van de Kristallnacht, werd Eline als Jodin erkend en konden Jacqueline en haar iets oudere zus Christiane bij de Joodse Gemeente worden ingeschreven. „Voor de Joodse wet hadden wij nu immers een Joodse moeder.”

Dat moment zou ingrijpende gevolgen hebben voor Jacqueline. Na de Duitse inval in de meidagen van 1940 kreeg ook Nederland te maken met steeds agressievere vormen van antisemitisme. Jacqueline en Christiane zaten op de openbare montessorischool aan de Corellistraat. „Wij kinderen werden zo veel mogelijk overal buiten gehouden, maar wij voelden de angstige spanning van de volwassenen.”

Na de zomer van 1941 zou Jacqueline naar het Gemeentelijk Lyceum voor Meisjes aan de Reijnier Vinkeleskade gaan. In juni was er een boekenbeurs op school waar de nieuwelingen boeken van ouderejaars voor de halve prijs konden overnemen. „Ik had met mijn vader bij het hek afgesproken. Hij liet lang op zich wachten en ik zag Adrie, mijn vriendinnetje van de montessorischool, al met haar moeder naar buiten komen met een stapeltje boeken. Ik kon wel huilen. Eindelijk zag ik mijn vader aankomen, maar binnen was de beurs bijna afgelopen en we konden nog maar één beduimeld boekje op de kop tikken voor 25 cent.” Pas later kwam ze er achter dat haar vader expres later was gekomen. Hij had verontrustende geruchten gehoord over nieuwe maatregelen tegen de Joden.

Hoe waar die verhalen waren, merkte Jacqueline al gauw. Vlak voor de zomervakantie riep het hoofd van de lagere school enkele leerlingen bij zich: op de nieuwe school zouden geen Joodse kinderen worden toegelaten. „Toen ik na schooltijd met twee meisjes die hetzelfde te horen hadden gekregen nog wat stond na te praten, drong een groepje jongens zich tegen ons op en scandeerde zachtjes: „Jo-den, Jo-den.” Het maakte ons angstig en we stoven weg. Het was de eerste keer dat ik persoonlijk met antisemitisme te maken kreeg.”

Woordenstroom
In oktober van dat jaar opende het Joods Lyceum zijn deuren. Jacqueline kwam in klas I L2, de klas waarin ook Anne Frank zat. Tijdens de lessen van de eerste dag merkte Jacqueline haar niet op. Omgekeerd was dat wel het geval. Na schooltijd kwam Anne naast Jacqueline fietsen. „Toen we de hoek omsloegen en de Amstellaan op reden, had ze me al verteld dat we bij elkaar in de klas zaten, dat ik haar daar was opgevallen, dat ze van plan was geweest me na de les aan te spreken, maar dat ik plotseling verdwenen was. Ik was verbluft door haar woordenstroom en remde. Zij remde ook en we stonden beiden stil met de voeten naast de trappers.”

De voortvarende Anne nam Jacqueline meteen mee naar huis. Ze moest meteen blijven eten. „Na een paar dagen verklaarde Anne ferm dat ik haar beste vriendin was en zij de mijne. Ze trok zich naar mij toe. Zelf knoopte ik nooit spontaan vriendschappen aan, daar was ik veel te introvert en te terughoudend voor. Anne had precies het tegengestelde karakter. Ze beschouwde zichzelf als het middelpunt van de wereld en stond graag in de belangstelling, ook van jongens. Ze fantaseerde graag dat ze veel aanbidders had. Anne maakte overal een feest van. Nooit meer heb ik iemand ontmoet die zo met volle teugen van het leven genoot als zij.”

Soms begonnen de vriendschapsbanden te knellen. „Ik wilde niet dat ze jaloers was en dat botste wel eens. Anne accepteerde eigenlijk niet dat ik af en toe met een ander meisje omging. Ik onttrok mij zo nu en dan aan Annes strenge regels en sprak dan met mijn klasgenoten Ilse of Hannah af. Op 19 juni 1942 schreef Anne in haar dagboek: „Jacque is nu opeens erg met Ilse ingenomen en doet erg kinderachtig en flauw tegen me.” Later trok ze die opmerking wel weer in.”

Dagboek
Het dagboek had Anne op 12 juni voor haar dertiende verjaardag van haar ouders gekregen. „Dat wilde ze heel graag hebben. Er zat een slotje op en Anne deed er heel geheimzinnig mee. Natuurlijk was ik erg benieuwd wat ze er in schreef, maar ik begreep dat ze dat voor zichzelf wilde houden. Wanneer ik zelf zo’n dagboek zou hebben gekregen, zou ze het beslist hebben willen lezen, dat weet ik zeker.”

Met Anne verdween ook het dagboek op 6 juli 1942. Jacqueline wist niet beter of de familie Frank was naar Zwitserland vertrokken. De avond ervoor had Anne haar nog gebeld, maar gezwegen over de onderduikplannen. Ze wist er zelf trouwens pas in een heel laat stadium van. „Voor ons kinderen moest alles zo gewoon mogelijk doorgang vinden. We hielden geen rekening met de mogelijkheid dat we spoedig afscheid van elkaar zouden moeten nemen. We hadden elkaar weliswaar beloofd een afscheidsbrief te schrijven als een van ons zou moeten vertrekken, maar wij konden of wilden daar verder niet bij stilstaan. We konden ons onmogelijk voorstellen dat dit leven binnenkort voorgoed voorbij zou zijn.”

Toch gebeurde het onvoorstelbare. De beloofde afscheidsbrief schreef Anne toen ze hoorde dat ze moest onderduiken. Ze mocht hem echter niet achterlaten. In september schreef ze de brief over in haar dagboek, samen met een verzonnen antwoord op een al even verzonnen reactie van Jacqueline. „Ik heb haar nooit geantwoord”, benadrukt Van Maarsen. „Ik had de afscheidsbrief immers niet ontvangen en was de hele oorlog in de veronderstelling dat zij veilig in Zwitserland zat.”

Jodenster
Intussen leidde Jacqueline het leven van een Joods meisje in oorlogstijd, gebrandmerkt met een Jodenster en zorgvuldig geïsoleerd van de rest van de samenleving. Van school begonnen leerlingen en leraren weg te blijven. Velen werden naar concentratiekampen weggevoerd, anderen doken onder. Jacquelines moeder bleef alert. Ze liet zich niet door hoopvol optimisme in slaap sussen. Ze had gehoord dat de Duitsers op de Wannsee-conferentie hadden besloten tot de totale vernietiging van het Joodse volk. Resoluut nam ze haar maatregelen. Bij de SD-post aan de Euterpestraat kreeg ze het voor elkaar dat haar inschrijving bij de Joodse Gemeente ongedaan werd gemaakt. „Mijn zuster en ik werden van de ene op de andere dag van de deportatielijst afgevoerd.” Als extra veiligheidsmaatregel kregen de zussen buiten medeweten van hun vader catechismusles van de pastoor van de Mozes en Aaronkerk. „Toen de kerstvakantie aanbrak konden wij de ster van onze kleren verwijderen en ging ik van het Joods Lyceum af.”

De overstap naar het meisjeslyceum was enorm. „Niemand sprak over wat er met de Joden in Amsterdam gebeurde. Er heerste een soort onverschilligheid en ik was te verlegen om erover te beginnen. Het was ook te absurd, te onwerkelijk, vooral in deze totaal andere wereld. Al mijn vroegere vrienden en kennissen waren er niet meer en een deel van mijn eigen familie was weg. Dat drukte me, maar ik kon de confrontatie niet aan. Bovendien was ik niet echt Joods opgevoed. Ik sloot me bij niemand aan en was in mijzelf gekeerd. Na mijn innige vriendschap met Anne op het Joods Lyceum en de sfeer van onderlinge verbondenheid die daar heerste, was de overgang te groot voor mij.”

Boodschap
Na de oorlog zweeg Van Maarsen lange tijd over haar vriendschap met Anne. „Ik wilde door Annes dagboek niet voortdurend aan de oorlog herinnerd worden. Daarbij kwam dat ik niet belangrijk gevonden wilde worden vanwege een vriendinnetje dat in een concentratiekamp was omgebracht. Maar ik was me intussen bewust geworden van de boodschap die Annes dagboek overbrengt, een boodschap gericht tegen discriminatie. Het is belangrijk dat de holocaust voortdurend onder de aandacht wordt gebracht, ook van kinderen.”

Met haar boek wil Van Maarsen Anne laten zien zoals ze werkelijk was.

„Ze wordt als symbool voor de holocaust als een heilige vereerd. Het kind Anne is in de verdrukking gekomen.” Ze glimlacht. „Anne zou nooit gedacht hebben dat ik mijn herinneringen nog eens op papier zou zetten, dat ik zo in de openbaarheid zou treden.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer