Adriaan Engels (1906-2003)
Kerkmusicus Adriaan Engels (96) is maandag overleden. Met zijn verscheiden ging de laatste van de grote drie uit de organistenschool van Cornelis de Wolf heen. Adriaan C. Schuurman en George Stam gingen hem voor.
Iemand vroeg Engels eens: „Oud worden, hoe doet u dat?” Daarop antwoordde hij dat oud worden een geschenk van zijn hemelse Vader was. Hij wist van Gods leiding in zijn leven en was bereid om heen te gaan.
Adriaan Engels was veertig jaar lang organist van de Grote- of St.-Jacobskerk in Den Haag. Hij was vooral kerkorganist. Het begeleiden van de gemeentezang in de zondagse eredienst stond bij hem bovenaan. „Eigenlijk kun je geen organist zijn zonder praktisch bezig te zijn in de eredienst”, zei hij ooit.
Met enkele anderen was hij een voorvechter van het herstel van de originele ritmisch genoteerde psalmmelodieën.
Toch was dit voor hem geen dogma. Hij kon diep onder de indruk zijn van de statige niet-ritmisch psalmzingende gereformeerdebondsgemeente in de Dordtse dom: „Dat verheft zich omhoog als de pilaren van de kathedraal.” Volgens hem had de gereformeerde eredienst geen behoefte aan een hoogdravende liturgie. „Alles in de kerk behoort ondergeschikt te zijn aan de prediking.”
Engels leidde als hoofdleraar orgel aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag een generatie vakorganisten op, waaronder Johann Th. Lemckert en Wim van Beek. „Zijn talenten zag hij als van God geschonken gaven”, zegt Martine van der Meiden, een van zijn oud-leerlingen. „En zijn werk als orgeldocent zag hij als een roeping.”
Ze maakte kennis met Engels’ uiterst consciëntieuze manier van lesgeven: „Hij was niet echt complimenteus, maar na zo veel jaren had je wel heel wat bij hem geleerd. Hij ging net zo lang door totdat híj vond dat je examen kon doen, en eerder mocht het niet.” Toch bewaart ze goede herinneringen aan zijn lessen.
Vorig jaar nog bezocht ze met haar leermeester orgelconcerten in Zaltbommel, Gouda en Dordrecht, „waarbij hij heel scherp commentaar gaf op wat hij hoorde. Ondanks zijn hoge leeftijd is zijn belangstelling voor muziek nooit verflauwd. Hij kon geweldig genieten van Bach-cantates. Gigantenwerk noemde hij dat. Zijn commentaar bij verschillende uitvoeringen was heel mild.
Als hij op bezoek kwam, ging hij nooit weg zonder achter de piano te kruipen. Ik moet nog even een liedje spelen, zei hij dan. Hij kon geweldig improviseren, buitengewoon fijnzinnig, zonder enig spoor van effectbejag. Alle ophef was hem vreemd. Wat hij deed, was puur muzikaal. Ik genoot daar erg van.”
Adriaan Engels groeide op in een gezin waarvan de leden elkaar opdroegen in het gebed. Dat is hem altijd een groot goed geweest. Hij vond er steun en kracht door, zijn hele leven. Het leidde zelfs tot evangeliserende activiteiten. „Hij sprak veel over zijn zielenroerselen”, herinnert Martine van der Meiden zich. „Het was aangenaam om naar hem te luisteren, zonder dat je het met alles eens moest zijn. Hij kon zich op een heel overwogen manier uitdrukken. Zoals hij sprak, speelde hij.”
Het eeuwig behoud van de mens die hij tegenover zich had, was Engels op zijn ziel gebonden. Van der Meiden: „Je kunt toch in onzekerheid over je eeuwig behoud niet de eeuwigheid aandoen?” zei hij dan. „God heeft mij zo vol laten lopen tot ik genoeg had.”
Zijn zoon Adriaan: „Hij is niet in geestelijke armoede heengegaan. Arm in zichzelf, maar rijk in God.”