Commentaar: Niet zagen aan de poten van je eigen stoel
Papier is geduldig. Oftewel: het gaat er in de praktijk nogal eens anders aan toe dan de theorie bedoelt. Scheiding tussen leer en leven, zogezegd. Dat herkenbare probleem kan verstrekkende gevolgen hebben. Levensbeschouwelijke organisaties in de gereformeerde gezindte weten erover mee te praten. Als zij in de praktijk slordig omspringen met hun op papier nauwkeurig omschreven identiteit, zijn ze bezig hun eigen bestaansrecht te ondergraven. Als dat ergens nauw luistert, is het wel in het reformatorisch onderwijs.
Het is een goede zaak dat de scholenorganisatie VGS haar eerder uitgegeven identiteitsprofiel kritisch tegen het licht heeft gehouden. Daar waren concrete redenen voor. De politieke krachtsverhoudingen liggen op dit moment duidelijk anders dan tien, vijftien jaar geleden. De drie christelijke partijen in de Tweede Kamer bezetten sinds de laatste verkiezingen nog geen vijfde van het aantal zetels. Daarnaast staat het debat over homoseksualiteit, mede door de krachtige lobby van het COC, op scherp. Om niet meer te noemen: op een eiland je eigen identiteit beleven is er niet meer bij. De wereld is een dorp geworden. Met dank aan de moderne media.
Het VGS-profiel doet heldere, op de Tien Geboden gebaseerde uitspraken over allerlei concrete zaken, variërend van het huwelijk tot roddelen, van christelijk burgerschap tot het verschil tussen mijn en dijn. Veel van wat het profiel verwoordt, is bruikbaar voor andere identiteitsgebonden organisaties. In die zin overstijgt het VGS-document de doelgroep waar het primair voor is bedoeld.
Het profiel verdient een brede acceptatie. Natuurlijk zijn er verschillen tussen de ene en de andere reformatorische school, maar op hoofdlijnen moeten zij met één mond spreken. Verdeeldheid keert als een boemerang op de scholen terug.
Papier is geduldig. Nu de praktijk. Het profiel vraagt om een consequente uitvoering en naleving. Een onafhankelijk orgaan als de Onderwijsraad, die zichzelf graag afficheert als de hoedster van artikel 23 van de Grondwet, wijst scholen van de kleine christelijke richtingen er niet voor niets op dat zij zich moeten blijven onderscheiden van het algemeen christelijk onderwijs. Concreet: niet gaan schipperen met het toelatings- en benoemingsbeleid. De school die dat toch doet, zaagt aan de poten van zijn eigen stoel.
Tegelijk ligt hier een spanningsveld. Onder toenemende druk van buitenaf zijn de reformatorische scholen gaan nadenken over hun bijdrage aan maatschappelijke problemen zoals de integratie van allochtone kinderen en de tweedeling in witte en zwarte scholen. In dat kader gaan er wel stemmen op om een bepaald percentage van het leerlingenaantal open te stellen voor kinderen uit gezinnen die niet tot de achterban van de reformatorische school behoren.
Dit goedbedoelde idee vraagt nadere doordenking: in hoeverre kan het verruimen van het toelatingsbeleid in de toekomst tégen reformatorische scholen worden gebruikt? Dezelfde vraag geldt voor gereformeerde scholen die bezig zijn hun exclusief ‘vrijgemaakte’ imago te nuanceren. Het VGS-profiel zet aan tot denk- en huiswerk.