Wegwijs aan de sterrenhemel
Iedere morgen opnieuw schittert er een helder licht boven de zuidoostelijke horizon, al weken achtereen. Wat is dat toch? Die vraag kan zomaar het begin zijn van een jarenlange fascinatie voor de sterrenhemel. Een betrouwbare gids komt daarbij goed van pas.
Er gaat bijna geen nacht voorbij, of er is wel wat bijzonders aan de hemel te zien. De maan die dicht bij een heldere planeet staat, een regen aan vallende sterren of een langzaam voorbijtrekkende kunstmaan. Mooi om te zien, maar kennis over de achtergrond van het verschijnsel levert nog meer voldoening op. Ondanks de informatie die internet op dit gebied levert, zien uitgevers nog steeds brood in een jaarlijkse gids in boekvorm.
Gouden standaard is de uiterst volledige ”Sterrengids 2011” van Stichting De Koepel, met als toegankelijke tegenhanger de uitgeklede versie ervan, ”Sterren & Planeten 2011”. Fontaine Uitgevers voegt daar nog zijn handzame ”Jaarboek Sterrenkunde 2011” aan toe, samengesteld door Nederlands bekendste sterrenkundejournalist, Govert Schilling.
Ieder jaar een nieuwe gids uitbrengen, kan op het eerste gezicht overdreven overkomen, maar dat is schijn. De sterrenhemel ziet er voor het ongeoefende oog misschien elke nacht min of meer hetzelfde uit, maar is in werkelijkheid steeds weer anders.
Veroorzakers hiervan zijn zon, maan en planeten – waarvan er vijf zonder hulpmiddelen zichtbaar zijn. De planeten volgen (de een langzaam, de ander snel) elk hun eigen pad tussen de sterren, afhankelijk van hun plaats in de baan die ze om de zon draaien. Hun positie is elke dag anders, maar wel haarfijn te voorspellen. Dat geldt ook voor zons- en maansverduisteringen, waarvan er vrijwel ieder jaar wel een of meer op de agenda staan.
De opzet van de sterrengidsen komt in grote lijnen overeen en volgt al jaren een vast stramien, blijkbaar een beproefd recept. Iedere maand toont een ronde sterrenkaart het gedeelte van de sterrenhemel dat die maand zichtbaar is. Opkomst en ondergang van zon en maan behoren tot de vaste gegevens, evenals de schijngestalten van de maan. Een planetenoverzicht geeft aan of een planeet die maand zichtbaar is en in welk deel van de hemel het object zich bevindt.
De reuzenplaneten Jupiter en Saturnus zijn in 2011 lange tijd goed te zien. De zichtbaarheid van Venus –na zon en maan het helderste object aan de hemel– valt tegen. Andere jaren neemt de planeet vaak maandenlang een prominente plaats in aan de ochtend- of avondhemel, vaak vrij dicht bij de horizon. In 2011 is de opvallende verschijning van maart tot november niet of nauwelijks te zien.
Het meest gewaardeerde deel van de sterrengidsen is de kalender die de grootste bijzonderheden er per maand uitlicht. Onmisbaar voor elke amateur, want die is er bij gebaat om precies te weten waar en wanneer hij moet kijken. Om er desnoods midden in de nacht zijn bed voor uit te komen.
Misschien niet voor een heldere planeet als Venus of Jupiter, die dicht in de buurt van de maan te vinden is. Hoe oogstrelend dat ook kan zijn, het is niet ongewoon. Maar wel voor een maansverduistering, voor de bedekking van een planeet door de maan, of voor een regen aan vallende sterren.
Komend jaar zijn –bij helder weer en vrij uitzicht op de horizon– drie eclipsen voorspeld die nauwelijks opoffering van de nachtrust vragen. Op 4 januari is het al raak, met een gedeeltelijke zonsverduistering. Een flinke, want op het hoogtepunt om kwart over negen is ongeveer driekwart van de zon bedekt door de maan. Niet genoeg om het schemerig te maken, maar wel meer dan voldoende om met een eclipsbrilletje waar te nemen hoe de maan een enorme hap uit de zonneschijf neemt.
Later in het jaar staan twee maansverduisteringen op de agenda. Op woensdag 15 juni komt de volle maan ’s avonds om kwart voor tien totaal verduisterd op, als een rode bol. Dicht bij de horizon lijkt de maan altijd extra groot, wat het verschijnsel des te indrukwekkender maakt.
Bij de verduistering aan het eind van het jaar, op zaterdag 10 december, is het grootste deel van de bedekking bij opkomst van de maan al achter de rug. De volle maan komt tegen halfvijf als een sikkel op en staat na drie kwartier alweer cirkelrond aan de hemel.
De papieren gidsen hebben een duidelijke meerwaarde boven amateurkalenders op internet. Die zijn vaak onvolledig, soms ook minder betrouwbaar en verstrekken hun informatie meestal niet meer dan een maand vooruit. Vaak moet de sterliefhebber het met een beschrijving in woorden doen, terwijl juist een opzoekkaartje meer zegt dan honderd woorden.
Voordeel van een handzaam boekje is ook dat het gemakkelijk mee naar buiten neemt en goed in de vakantiekoffer past. Vakantie is bij uitstek een geschikte tijd om in alle rust de sterrenhemel te (her)ontdekken. Duisternis is op het vakantieadres meestal ruim voorhanden, zeker in vergelijking met de Randstad, met al zijn lichtvervuiling.
Toch kent ook internet een pluspunt. Makers van websites kunnen snel inspelen op de actualiteit. Niet alle verschijnselen zijn immers te voorspellen. Voor informatie over een plotseling opduikende komeet of de kans op noorderlicht is internet de aangewezen bron.
Nog even terug naar dat heldere licht aan de zuidoostelijke ochtendhemel. Voor de bezitter van een sterrengids is het in één oogopslag duidelijk. Het is Venus, de morgenster, die nog tot in maart te zien is. Pas in november duikt hij weer op in de schemering, dit keer als avondster.
Grafieken en tabellen
Niet voor niets zien amateursterrenkundigen “Sterrengids 2011” als hét handboek voor waarnemingen vanuit Nederland. De gids verschijnt al sinds 1938 en lijkt ieder jaar weer dikker –lees: nog vollediger– te worden.
Het boek is duidelijk bedoeld voor de ervaren amateur, die niet schrikt als een zin zomaar drie of vier moeilijke woorden bevat en die bovendien raad weet met een tabel die per maand de stand van de vier grootste manen van Jupiter ten opzichte van de planeet weergeeft. Of die –alweer wat lastiger– uit een schemerdiagram in een oogwenk kan opmaken op welke dagen van de maand de sterrenhemel het donkerst is, zonder storend maanlicht.
De professionaliteit heeft wel een keerzijde. Het taalgebruik is vrij formeel en het kleine lettertype maakt van deze gids niet bepaald een boek om een avond lang lekker in te grasduinen.
Dat neemt niet weg dat ook gemotiveerde beginnelingen ermee overweg kunnen. De wijze waarop tabellen en grafieken hun informatie prijsgeven, is meestal aardig duidelijk. Ook de talrijke sterrenkundige termen worden verklaard.
Veel van de beschreven verschijnselen zijn alleen met een flinke telescoop te zien, maar dat geldt niet voor alles. Waarnemers die alleen een verrekijker of het eigen oog ter beschikking hebben, komen ook aan hun trekken.
Sterrengids 2011, door Mat Drummen en Jean Meeus; uitg. Stichting De Koepel, Utrecht, 2010; ISBN 978 90 6638 063 9; 176 blz., € 24,95.
Vakantietips
Een stuk aantrekkelijker vormgegeven is ”Sterren & Planeten 2011”, een dunne gids van dezelfde uitgever. Duidelijk bedoeld voor jongeren, maar ook geschikt voor ouderen die minder fanatiek de hemel afspeuren en geen ministerrenwacht in hun tuin of op zolder hebben.
Het boekje vermeldt vooral welke hemelverschijnselen zonder hulpmiddelen te zien zijn, vaak vergezeld van gedetailleerde opzoekkaartjes. Een aparte kolom somt per maand op wat er voor de bezitter van een verrekijker of kleine telescoop extra te beleven valt.
De gids –die alweer voor de twintigste keer verschijnt– legt tussen de regels door uit hoe een zons- en maansverduistering in zijn werk gaat en geeft veel laagdrempelig informatie over de planeten die prima met het blote oog zichtbaar zijn: Venus, Mars, Jupiter, Saturnus.
Amateurs die in de vakantie naar Zuid-Europa afreizen, krijgen adviezen om de hemel ter plekke in een zwoele zomernacht vanuit de slaapzak waar te nemen. Ook interessant zijn de fototips waarmee de eigenaar van een digitale camera het maximale uit zijn toestel kan halen.
Sterren & Planeten 2011, door Erwin van Ballegoij e.a.; uitg. Stichting De Koepel, Utrecht, 2010, ISBN 978 90 6638 066 0; 64 blz., € 12,50.
Ruimtevaart
Nog meer dan ”Sterren & Planeten 2011” is ”Jaarboek Sterrenkunde 2011” voor leken geschreven. Voorkennis van de sterrenhemel is nauwelijks vereist – al is het natuurlijk nooit weg als de lezer het Steelpannetje kan vinden. Voor alle kijktips is het blote oog voldoende, soms wordt een verrekijker aanbevolen.
Het boek leest als een trein, zoals we gewend zijn van veelschrijver Govert Schilling. Aan de andere kant is dit ook het jaarboek met de minste diepgang. De hoeveelheid tekst is beperkt en de hemelverschijnselen worden summier beschreven. Technische termen gebruikt Schilling nauwelijks. Wel verwijst hij voor meer informatie naar zijn eerder bij dezelfde uitgever verschenen ”Handboek sterrenkunde”.
Opzoekkaartjes die bijvoorbeeld de positie van een planeet ten opzichte van een heldere ster weergeven, zijn opvallend vaak afwezig. Onervaren amateurs zouden daar juist erg mee geholpen zijn.
Aardig is de beschrijving van hoogtepunten die de ruimtevaart het komende jaar hoopt te beleven. Variërend van de lancering van een Marswagen tot de tweede ruimtevlucht van André Kuipers, die een halfjaar zal duren.
Vergeleken met de andere gidsen is de prijs van dit boekje vrij hoog. Dat geld zal voor een deel zitten in de stevige kaft en het dikke papier. Een prima investering voor een boek dat een jaar lang vrijwel dagelijks uit de kast komt.
Jaarboek Sterrenkunde 2011, Govert Schilling; uitg. Fontaine Uitgevers, ’s-Graveland, 2010; ISBN 978 90 5956 368 1; 64 blz., € 16,95.