„Ceremonieel koning kan ook veel betekenen”
Premier Rutte moet zich buigen over de positie van de koning in het staatsbestel. Het is voor hem raadzaam kennis te nemen van het boek ”Monarchia. Het fenomeen van het koningschap” van de filosoof dr. Hans Dijkhuis. „Na 5000 jaar lijkt de koninklijke monarchie wereldwijd te hebben afgedaan als regeringsvorm.”
Dijkhuis formuleert voorzichtig en bedachtzaam. Als hij een feit even niet weet, zoekt hij het eerst op voordat hij verderpraat.
Hij is een denker met een brede interesse. In 1999 promoveerde hij op een proefschrift waarin hij het gedachtegoed van zeven filosofen over „het menselijk geluksverlangen” weergaf. Kort daarna verdiepte hij zich in de betekenis van de Bijbelse geschiedenis van Kaïn die zijn broer Abel doodsloeg. Dat leidde tot het boek ”Kaïns kinderen. Over de oorsprong van het kwaad”.
Met het thema koningen en tronen had hij aanvankelijk helemaal niet zo veel, vertelt hij. „Het stond me eerder tegen. Vroeger op school vond ik het vervelend dat ik me iedere keer in koningen en hun rol moest verdiepen.”
Dat veranderde. „Later ga je meer de grote verbanden zien. En het is goed om je te verdiepen in dingen die niet helemaal in jou gedachtegoed passen.”
Terugblikkend op zijn studie is hij enthousiast. „Het was leuk om een paar jaar met dit thema bezig te zijn.” Een monarchist is hij er niet door geworden.
De oudste monarchieën zijn volgens Dijkhuis in Egypte te vinden. „We moeten dan terug naar ongeveer 3000 jaar voor Christus. We weten niet of er daarvoor al koningen waren. Pas hoorde ik over de Schorpioenenkoning. Die zou eerder hebben geleefd in Egypte.”
In Mesopotamië –het huidige Irak– waren ook al vroeg koningen, vertelt Dijkhuis. Daarna volgden de Chinezen, Soemeriërs, Babyloniërs en Assyriërs.
Israël heeft dan ook al koningen. „Filosofen verwijzen veel naar de Joodse geschiedenis. De Joodse koningen zijn lang als de eerste koningen uit de geschiedenis gezien. Zeker in de zestiende en de zeventiende eeuw was dat zo. De grote denkers van die tijd waren ook bijna allemaal christelijk. Toen was er nog niet zo veel bekend over oude beschavingen. Pas later is door archeologisch onderzoek de kennis over andere koninkrijken toegenomen.”
In de vierde en de vijfde eeuw voor Christus zijn het de Perzen, Grieken en Macedoniërs die de grote tronen bezetten. „Interessant is dat de Grieken als eerste in de geschiedenis de monarchie hebben afgeschaft. Een bijzondere gebeurtenis, al kwamen de Grieken later weer onder de overheersing van de Macedonische koningen.”
Dijkhuis beschrijft na de Griekse periode in zijn boek hoe de lijn verderloopt via de machtige Romeinse keizers naar de Europese vorsten in de laatste twee millennia.
Uit de geschiedenis van de monarchieën zijn volgens de inwoner van het Noord-Hollandse Bergen lessen voor vandaag te trekken. „Neem de positie van koningen in de middeleeuwen. Koningen werden toen gekozen. De oudste zoon werd niet vanzelfsprekend de opvolger. De edelen moesten daar eerst hun goedkeuring aan geven. Daar ligt mogelijk een uitweg voor het huidige debat tussen republikeinen en aanhangers van de monarchie. Door zo’n verkiezing houden koningen op een democratische manier hun macht. Er is toch niks op tegen een gekozen staatshoofd koning te noemen. Prins Willem-Alexander zou ook aan zo’n verkiezing kunnen deelnemen.”
Dijkhuis constateert tegelijkertijd dat de tijd niet rijp lijkt voor zo’n aanpak. „Aanhangers van de monarchie zijn het erfelijk koningschap toegedaan.”
De auteur wijst als voorbeeld erop dat de eerste koning van de Belgen, Leopold I, ook na een verkiezing op de troon kwam. „Hij werd gekozen, maar het volk koos daarmee ook voor zijn familie.”
De Reformatie zorgde voor twee grote veranderingen voor vorsten: de paus verloor macht ten gunste van hen. Daarnaast kregen de koningen meer macht omdat er vanwege alle onrust –mede veroorzaakt door de spanningen tussen protestanten en rooms-katholieken– behoefte was aan sterke leiders. Dijkhuis: „De wortels van het absolutisme, waarbij vrijwel alle macht bij de koning kwam te liggen, waren er al voor de Reformatie. Al voor die tijd was er behoefte aan een sterke koning die de eenheid kon bewaren. De behoefte nam door de Reformatie alleen maar toe. Er waren veel burgeroorlogen.”
De reformatoren onderstreepten de opdracht om de koningen en overheid te eerbiedigen. Vooral Luther was daar helder over: „Anders zou er nergens in de wereld meer gehoorzaamheid overblijven.” Calvijn vond dat alleen tegen de overheid mocht worden opgestaan als haar geboden tegen de wetten van God ingingen, vat Dijkhuis samen.
Stadhouder-koning Willem III heeft aan de basis gestaan van de grootste omwenteling van de staatsbestellen in Europa, stelt Dijkhuis. „De invoering van republieken wordt vaak toegeschreven aan de Franse Revolutie. Maar de geweldloze ”Glorious Revolution” die een eeuw eerder in Engeland plaatsvond, niet in de laatste plaats dankzij de bereidwilligheid van de uit de Republiek der Nederland overgekomen Willem III, was misschien wel van groter historisch belang voor de republikanisering van Europa. Deze revolutie zou in de negentiende eeuw in Groot-Brittannië en tal van andere landen leiden tot het ontstaan van parlementaire monarchieën, die verkapte republieken waren.”
De veranderingen in Engeland werden door veel Europese denkers met interesse gevolgd. „De Franse bedenker van de scheiding der machten, Montesquieu, bewonderde de Engelse constitutie. Ook de nu als conservatief bestempelde denker Edmund Burke sprak met veel lof over de Glorious Revolution van 1666. Burke was iemand van het evenwichtsmodel: een balans tussen koning, aristocratie en volk.”
Sinds de verlichting zijn er twee ontwikkelingsrichtingen zichtbaar als het om monarchieën gaat, concludeert Dijkhuis. „Er zijn landen die zich tot echte republieken hebben ontwikkeld, zoals Rusland en de Verenigde Staten. Daarnaast zijn er parlementaire monarchieën ontstaan: feitelijk zijn dat ook republieken. Koningen hebben bijna geen macht meer in die landen.” Dijkhuis denkt dan aan de staatshoofden in Nederland, België, Scandinavië, Spanje, Engeland en andere westerse landen.
De discussie in de Tweede Kamer en daarbuiten over het gebruik van de zinssnede ”bij de gratie Gods” in wetten, volgt Dijkhuis met interesse. „Het gebruik van die woorden gaat terug tot heel vroeger. De middeleeuwse koning Pippijn III werd tot koning gezalfd, naar het voorbeeld van de Joodse koningen en met een verwijzing naar de zalving van priesters in de Bijbel. De zalving was zijn legitimatie. De zalving zei dat de koning door God was aangewezen. Zij gaf aan de koning speciale genade om zijn ambt te bekleden.”
Regeren bij de gratie Gods was in die tijd ook een nederigheidsformule. De koning uitte ermee dat hij in alles afhankelijk van God was, stelt Dijkhuis.
Toen Europese vorsten als absolute monarchen regeerden –met name in de 17e en 18e eeuw– omschreven de filosofen dat als „het goddelijk recht der koningen. De koningen waren niet alleen een genadegave, maar hadden ook van God het recht gekregen te regeren. Gehoorzaamheid aan de koning was dan ook gehoorzaamheid aan God. Regeren bij de gratie Gods had toen een nog zwaarwichtiger betekenis.”
Sinds de afschaffing van het absolutisme –koning Willem I was de laatste Nederlandse koning die daar nog wat van had, volgens Dijkhuis– kreeg het regeren bij de gratie van God een andere lading. „Een afzwakking. Het verwees er voor velen alleen naar dat de koning met steun van God regeerde. Die steun had de koning vanwege zijn zware ambt wel nodig.”
Dijkhuis is het eens met Pechtold en de zijnen. Hij vindt dat de woorden niet meer in wetten zouden moeten voorkomen. „Die woorden zeggen veel mensen niets meer. De koningin is het symbool van eenheid. Door het ”bij de gratie Gods” wordt dat niet versterkt. Een groot deel van de samenleving voelt zich niet meer aangesproken door die woorden. Ook moslims niet. Daarom zou ik het afschaffen.” Het historische argument vindt Dijkhuis niet overtuigend.
De laatste eeuw is de invloed van de parlementen sterk vergroot, ten koste van de macht van de koningen. Tussen monarchen en volksvertegenwoordigers zal altijd spanning blijven bestaan. „Zeker zolang de vorst deel uitmaakt van de regering”, stelt Dijkhuis.
De filosoof gelooft niet dat er op korte termijn monarchieën zullen omvallen. „Er is in de meeste koninkrijken geen urgentie om het staatsbestel te veranderen. Veel mensen hebben er wel vrede mee. De koningen en koninginnen vervullen een rol als symbool van eenheid. Dat is belangrijk.”
Zelf zou Dijkhuis het „jammer” vinden als het koningschap zou verdwijnen. Hij zou in de huidige discussie voor het ceremonieel koningschap kiezen. Als hij prins Willem-Alexander zou moeten adviseren, zou Dijkhuis tegen hem zeggen dat „hij niet afwijzend moet staan tegenover het ceremonieel koningschap. Ook in die vorm kan hij als symbool van eenheid een belangrijke rol vervullen. Hij kan samenbinden.”
Voor de langere termijn is Dijkhuis niet heel hoopvol. „Op den duur zal de functie van erfelijk staatshoofd niet houdbaar zijn. Of het moet zo zijn dat een meerderheid van het volk instemt met een niet geheel democratisch bestel.”
Dijkhuis ziet het einde voor monarchieën op langere termijn naderen. „Dat maakt deze studie extra interessant, omdat het een terugblik is op iets dat echt verleden tijd is. De monarchie is na 5000 jaar ten einde en ik kan me geen heropleving indenken.”
Mede n.a.v. ”Monarchia. Het fenomeen van het koningschap”, Hans Dijkhuis; uitg. Boom, Amsterdam, 2010; ISBN 978 90 8506 850 1; 335 blz.; € 21,50.