Van Lieburg: Piëtismeonderzoek verder verbreden
DORDRECHT – Verbreding van het piëtismeonderzoek in Nederland, dat is de wens van prof. dr. F. A. van Lieburg. „Ik wil onderzoek naar de wortels van reformatorische en evangelische kerken combineren.”
De hoogleraar in de geschiedenis van het Nederlands protestantisme aan de Vrije Universiteit (VU) in Amsterdam houdt in zijn studeerkamer in Dordrecht een boek omhoog, ”Pietism and community”. De uitgave is het laatste deel van drie congresbundels in het kader van een internationaal onderzoek naar het piëtisme. In dit onderzoek, dat duurde van 2003-2007, werkten historici uit Duitsland en de Verenigde Staten samen met collega’s uit Nederland en de Scandinavische landen.
Mede door het project heeft het piëtismeonderzoekscentrum in Halle (Duitsland) besloten meer aandacht aan het piëtisme in Nederland te schenken. Het centrum zal in 2011 een lezingenreeks wijden aan het piëtisme in Nederland.
Het project krijgt een vervolg vanuit de werkgroep piëtisme en reveil, onder de paraplu van het Huizinga Instituut voor Cultuurgeschiedenis. Deze werkgroep is van plan volgend jaar, in samenwerking met het Reveilarchief, een boek te laten verschijnen onder de titel ”Het Reveil opnieuw bekeken”. Van Lieburg verklapt alvast dat de werkgroep het Reveil uit de romantische sfeer wil halen. „Het Reveil was een grootscheeps netwerk dat zich in een nieuwe maatschappelijke situatie inzette voor evangelisatie en diaconaat. Mede uit dat werk is de sociale wetgeving in Nederland ontstaan.”
Het piëtisme is een richting in het protestantisme die de nadruk legt op vroomheid van gemoed en leven. Het komt zowel in het lutheranisme als in het calvinisme voor. Van Lieburg legt uit dat het piëtisme is te vergelijken met de Nadere Reformatie. Maar het is breder, zowel wat betreft de tijd als de omvang. De beweging van de Nadere Reformatie bleef beperkt tot de gereformeerde kerk in de zeventiende en de achttiende eeuw. Het piëtisme was niet alleen in de gereformeerde kerk te vinden maar bijvoorbeeld ook bij de doopsgezinden, de mennisten.
Het piëtisme loopt door tot het heden, als een keten van opwekkingsbewegingen. Van Lieburg rekent onder meer het Reveil en de evangelische beweging bij dit „opwekkingspiëtisme.”
Door een breed onderzoek is het volgens Van Lieburg mogelijk speurwerk naar de wortels van de reformatorische en evangelische kerken te combineren. Hij geeft als voorbeeld ds. H. J. Budding van Biggekerke. Deze predikant was een van de eerste afgescheiden predikanten van Zeeland, maar hij keerde zich van de Afscheiding af en werd de stichter van een vrije evangelische kerk. „Het ging niet malen in zijn hoofd, zoals sommigen menen, maar hij putte uit een brede traditie en veranderde van inzicht”, aldus de hoogleraar.
Een soortgelijk verhaal is volgens hem te vertellen over ds. J. P. Paauwe, die in zijn jeugd op een school voor „inwendige zending” heeft gezeten.
De piëtismeonderzoeker zegt dat het internationale project onder meer heeft aangetoond dat de bekende Duitse voorman van het piëtisme, Philip Jacob Spener (1635-1705), veel van zijn ideeën ontleende aan Jan Amos Comenius (1592-1670). Comenius was een filosoof, pedagoog en theoloog die vanuit Tsjechië naar Nederland vluchtte en in Amsterdam is overleden. Spener toonde zich voorstander van het opzetten van kleine groepen van vromen, die van onderop de kerk en samenleving moesten vernieuwen. Van de overheid verwachtte hij niet veel meer.
Van Lieburg vindt dat de gereformeerde gezindte haar wortels niet te eenzijdig moet zoeken in de Reformatie en Nadere Reformatie. „De orthodoxie was ingebed in een bredere traditie van mystiek en vroomheid. De spanningen tussen kerken en de evangelische beweging bewijzen slechts de onderlinge verwantschap. Heden ten dage moeten we erkennen dat reformatorischen en evangelischen deel uitmaken van dezelfde protestantse traditie en in de praktijk door elkaar lopen.”
De ophef rond de nationale synode 2010, vrijdag en zaterdag in de Grote Kerk in Dordrecht, heeft hiermee te maken, meent Van Lieburg. Deze bijeenkomst ziet hij als een mengsel van twee tradities. „Enerzijds spreekt men over een synode en gaat het over kerkelijke instituties. Anderzijds praat men, op een piëtistische manier, vanuit de individuele geloofsgetuigenissen. Dat is typisch postmodern.”