Het begin
Mattheüs 20:1
„Want het Koninkrijk der hemelen is gelijk een heer des huizes, die met den morgenstond uitging, om arbeiders te huren in zijn wijngaard.”
De arbeiders in de wijngaard van de joodse kerk zijn voornamelijk de overheden van het volk. De penning waarvoor de heer van het huis deze arbeiders huurde en waarover hij het met hen eens werd die penning als loon op het einde van die dag te geven, daaronder verstaan wij de goederen van het Nieuwe Testament. Die zouden, als de dag van het Oude Testament ten einde liep, door de Messias aangebracht en geschonken worden.
Hier wordt gezegd dat de heer van het huis in de morgenstond uitging om die arbeiders te huren en dat hij ze ook op die tijd uitzond in zijn wijngaard. Er is volgens onze gronden niets gereder dan hier te denken aan de vroege morgenstond of het begin van de tijd van het Oude Testament. Toen werd Israël, uit Egypte uitgeleid zijnde, door God tot Zijn bijzonder volk aangenomen, een volk waarmee Hij tot een verbond kwam op Sinaï. Tot dit volk, dat wel werd genoemd ”des Heeren wijngaard”, heeft God Zijn knechten als Zijn arbeiders gezonden vanaf die vroege morgenstond van de joodse kerk. Hij heeft Mozes, Aäron, Jozua, Samuël en meer andere godzalige mensen geroepen om Zijn kerk te stichten en op te bouwen.
Johannes Barueth, predikant te Dordrecht
(”Arbeiders in de wijngaard”, 1754)