Maria’s navelstreng als getuige van Gods liefde
We naderen Christus’ geboortefeest. Voor ons mensen is onze geboorte het begin van ons leven. Was de Vader dan toch eerst zonder eniggeboren Zoon, zoals Maria ook eerst zonder haar eerstgeboren zoon was?
Door de eeuwen heen is altijd geworsteld met het spreken over de eeuwige Zoon van God. Hij is „geboren uit de Vader vóór alle eeuwen”, zo zegt de geloofsbelijdenis van Nicea. Is Hij dan al een keer eerder geboren, ver voor onze christelijke jaartelling, zelfs voor het begin van onze wereldgeschiedenis? Nadenken hierover doen we met een horloge aan onze pols in het jaar 2010. Wanneer we vanuit dat beperkte perspectief nadenken over ”eeuwigheid”, dan gaat het heel gemakkelijk mis.
Allereerst enkele voorbeelden om aan te tonen dat een bepaalde visie op wat eeuwig is van beslissende betekenis is. „In den beginne was het Woord”, zo zet het evangelie van Johannes is. Met dit Woord wordt de Zoon van God bedoeld (zie Joh. 1:18). Wanneer je denkt aan een spreker, dan kun je zeggen dat die het woord dat hij spreekt ”genereert” of ”voortbrengt”. Daarvóór was nog geen woord. Wat er wel was, is de gedachte die aan dit woord voorafging. De spreker is er vóór het woord dat hij spreekt. Wanneer we deze logica hanteren, dan is duidelijk dat de Vader (spreker) er eerder was dan Zijn Zoon (het Woord). Je zou alleen kunnen veronderstellen dat deze Zoon in de Vader was, zoals de gedachte in de spreker.
Ook het woord ”geboorte” roept een dergelijke logica wakker. „Als de gedachte zou bestaan dat Christus exact zolang als de Eeuwige zou bestaan, dan zou er toch van de aanduiding ”geboorte” geen sprake zijn. Alleen al de aanduiding ”voortgekomen uit” wijst op een Voortbrenger die ooit het voortgebrachte ”nog niet” had voortgebracht. Want, laten we eerlijk zijn, als dat verschil zou wegvallen, was het spreken over ”geboren worden” en ”voortgekomen uit” betekenisloos”, zo schrijft dr. A. F. Troost in zijn recent gepubliceerde boek ”Engel naast God”.
Schepper en schepsel
Theologisch zijn er twee zaken die deze logische redeneringen onderbreken en zo ongeldig verklaren.
In deze redeneringen worden aanduidingen zoals ”eerder”, ”vooraf” en ”later”, die betrekking hebben op onze tijdsindeling, toegepast op de eeuwigheid van God. Dat leidt tot de opvatting dat ”geboren uit de Vader” zou wijzen op een ”later” van de Zoon. Eeuwigheid wordt dan opgevat als eindeloze tijd, zoals je een lijn vanuit 2010 eindeloos kunt doortrekken naar links (verleden) en naar rechts (toekomst). Wie langs deze lijn denkt, loopt het gevaar ook ten opzichte van de schepping te spreken over ”eerder” of ”later”, terwijl de tijd behoort tot de geschapen werkelijkheid. In een van zijn kerstpreken zegt Augustinus: „Wanneer Hij uit de Vader geboren werd? Je vraagt naar een ”wanneer”, daar, waar geen tijd te vinden is? Daar dien je niet te vragen naar een ”wanneer”. (…) Hij werd zonder tijd geboren, als de Eeuwige uit de Eeuwige (…). Waarover verwonder je jezelf? Hij is God!”
Hiermee hangt het wezenlijke onderscheid samen tussen Schepper en schepsel. Wie aanduidingen als ”geboorte” of ”voortbrengen” (generatie) vanuit onze denkkaders toepast op God, roept bovengenoemde misverstanden op. Het roept ook allerlei associaties op die niet van toepassing zijn op de eeuwige geboorte van de Zoon. Immers, Hij is geboren uit de Vader zonder moeder. Een menselijke geboorte heeft –al is de praktijk nog wel eens anders– te maken met de wil van een vader en een moeder. Maar nergens in de Schrift kom je de gedachte tegen dat de Zoon er is dankzij de wil van de Vader.
De schepping daarentegen blijkt wel een gevolg te zijn van de wil van de Vader. Als het gaat om iets wat God gewild heeft, kunnen we altijd zeggen: het is zo, maar het zou ook anders gekund hebben of het had er ook niet kunnen zijn. Uit de gereedschapskist van de filosofie kunnen de termen ”noodzakelijk” en ”contingent” hierbij gebruikt worden. De Zoon is er noodzakelijk, de schepping is er contingent. Het geboortekaartje van onze kinderen had er ook niet kunnen zijn – er zijn er die de pijn daarvan kennen. Maar het ‘geboortekaartje’ van de eeuwige Zoon van God is gegeven met het God-zijn van God. De Vader was nooit zonder de Zoon.
De Bijbel gebruikt verschillende uitdrukkingen voor dit er-reeds-zijn van de Zoon ”voordat” Hij geboren werd uit de maagd Maria. Wanneer hier het woord ”voordat” gebruikt wordt, denken we dus binnen de tijd. Zo spreken we over eeuwen voor en na Christus. Enkele bekende typeringen die aangeven dat de Zoon reeds Zijn bestaan had ”voordat” Hij naar deze wereld kwam, zijn: „in de gestaltenis Gods” en „Gode evengelijk” (Fil. 2:6), „zijn in de schoot van de Vader” (Joh. 1:18), en „daar Hij rijk was” (2 Kor. 8:9).
Geen gynaecologie
De geboorte van Jezus uit de maagd Maria mogen wij niet bestempelen als noodzakelijk. Theologisch houden we vast aan het wonder dat God dit gewild heeft. Hij is niet noodzakelijk de Zoon van Maria in de tijd, zoals Hij de Zoon van de Vader in eeuwigheid is. Het had immers ook anders kunnen zijn! Het geboortekaartje van Maria’s eerstgeboren Zoon is een daad van de genade van de Vader en de liefde van de Zoon Zelf. Deze bijzondere geboorte als een schepping van God wordt onderstreept door het werk van de Geest bij deze verwekking. Terecht merkt iemand op dat het hierbij niet om gynaecologie gaat, maar om pneumatologie.
Het is van wezenlijk belang de relatie tussen beide geboorten van de Zoon vast te houden. Wie ”geboren uit de maagd Maria” losmaakt van ”geboren uit de Vader voor alle eeuwen”, snijdt de band door tussen Schepper en schepping, tussen God en de geschiedenis, tussen eeuwigheid en tijd. Dan blijft de wereld een gesloten container. Wie omgekeerd de geboorte uit de Vader wil begrijpen los van de geboorte uit de maagd Maria, loopt het gevaar om de tijd de eeuwigheid in te gaan lezen en de geschiedenis te verplaatsen naar een ”voormaals”. Daarom is de navelstreng tussen moeder Maria en haar eerstgeboren Zoon de getuige in de geschiedenis van de eeuwige liefde tussen de Vader en Zijn eniggeboren Zoon, van de verbinding tussen eeuwigheid en tijd. Tegelijk is deze navelstreng de getuige van de liefde van God voor ons. In één woord: Immanuël.
Ds. M. J. Kater, christelijk gereformeerd predikant te Sint Jansklooster en docent apologetiek aan de Theologische Universiteit Apeldoorn. Heeft u een vraag voor deze rubriek of wilt u reageren? weerwoord@refdag.nl
Verder lezen over dit onderwerp:
G.C. Berkouwer, Het werk van Christus (Kampen 1953), 93-143.
R.M. Bowman, J. Ed Komoszewski, Putting Jesus in His Place (Grand Rapids 2007), 81-103.
J. Calvijn, Institutie (vertaald door C.A. de Niet) (Houten 2009), boek I, 13,14; boek II, 13, 14.
J. Gresham Machen, The Virgin Birth of Christ (Grand Rapids 1977, 6e druk).
M.J. Kater, Kom en Zie (I) (Apeldoorn 2010) 97-100, 201-206, 295-300.
B. Wentsel, God en mens verzoend (Dogmatiek deel 3b), 131-156.