Tobben op de vinkenbaan
Wie de vinkenbaan op de kop van Schouwen niet weet te liggen, zal hem nooit ontdekken. Het is al vijftig jaar het verborgen domein van de 72-jarige vogelringer Ton van Ree. Welkom in zijn schemerige ringhut, waar de milde geur van sigaren strijdt om voorrang met de zilte zeelucht.
Een duinpan met mistnetten, een slaaphut, een grasvlakte aan de rand van het duin met slagnetten en een ringhut. Dat is, kort gezegd, vogelringstation Westenschouwen.
In de ringhut, tussen kooitjes, paperassen, vogelringen en verrekijkers, wachten de ringers op argeloze trekvogels, die op de baan voedsel willen zoeken.
Het enige wat het geheim van Westenschouwen verraadt, is de schoorsteen van de slaaphut die boven het duinstruweel uitkomt. En als de wind goed staat, ruiken passanten de onmiskenbare geur van sigarenrook. Want waar Ton van Ree is, zijn sigaren. „M’n handelsmerk”, glimlacht Ton, die met zijn 82-jarige broer al tientallen jaren vogels ringt in de duinen van Westenschouwen.
Vanuit de hut houdt hij de vinkenbaan in de gaten, terwijl hij blauwe rookwolkjes uitblaast, die in sierlijke kringeltjes naar het open raam drijven. Daar worden ze door de wind uiteengeslagen en meegevoerd het duin in. „Te harde wind voor goede vogeltrek vandaag”, verklaart Ton, die om acht uur nog maar twee vogels in de netten heeft gehad.
Het vogelringstation werkt als een van de weinige in Nederland nog met lokvogels. Een oude methode, waarbij verschillende vogels onophoudelijk hun vluchtroep en zang laten horen. Ze zitten buiten in kleine kooitjes of zijn aan een koordje in het gras gepind.
Behalve uit de kooitjes klinken er ook vogelgeluiden uit graspollen en struiken. „Dat is de nieuwe methode”, lacht Van Ree, terwijl hij op een drietal mp3-spelers de vogelsoorten kiest die hij wil laten horen. „We hebben boxen in het gras en het duinstruweel verstopt. Daar komen de vogels op af.”
De ringers werken met slagnetten en mistnetten, legt Van Ree uit. „De mistnetten staan opgesteld tussen het duinstruweel. Zeker met stil, mistig weer, hangen ze zo vol met vogels. De netten controleren we vaak, zodat vogels er niet te lang in blijven hangen. De slagnetten werken heel anders.”
Dat blijkt als Ton een groepje vinken ziet naderen. „Tobben jongens”, roept hij naar achteren terwijl hij bij een kijkgat plaatsneemt en gehaast zijn sigaar in z’n mondhoek hangt. Een van de ringers trekt aan een koordje waaraan buiten een lokvink is bevestigd, zodat de vogel even opfladdert (het zogenaamde tobben). Het maakt de overtrekkende vogels nieuwsgierig. Een vink landt naast de lokvogels, die op het gras tussen de slagnetten zijn gezet. Van Ree slaat zijn slag: een ferme ruk aan een kabel en de netten klappen dicht. De vink is gevangen. In de hut krijgt de vogel een ring om, worden ringnummer en soort geregistreerd en gewicht, vleugellengte, vetgehalte en leeftijd –juveniel of volwassen– vastgesteld. Via het open raam krijgt de vink zijn vrijheid weer terug. „Zet ’m op jongen”, mompelt van Ree terwijl hij weer een stevige trek van z’n sigaar neemt. „Ik ben benieuwd of we nog wat van je horen.”
Regelmatig krijgen Van Ree en z’n collega’s terugmeldingen van geringde vogels. „Dat vinden we ontzettend leuk. Daar doen we het zelfs een klein beetje voor. Op de website vogeltrekstation.nl kan de vinder van een dode vogel eenvoudig het ringnummer doorgeven, en dat kan voor ons verrassende locaties opleveren. Soms wordt een vogel in Nederland gevonden, of in België of Engeland. Maar we hebben ook een terugmelding van een boerenzwaluw die werd gevonden bij Johannesburg, in Zuid-Afrika.”
Vogels ringen is van wetenschappelijke waarde en van direct belang voor de bescherming van soorten en gebieden, verzekert Van Ree. „Daar zal ik een mooi voorbeeld van geven. Op Vlieland, waar ik ook wel eens ring, ving ik eens een oeverloper. De steltloper was graatmager, er zat bijna geen grammetje vet meer op. Na een week zat-ie weer in het net, hij was kennelijk in de buurt gebleven. Toen ik het dier weer woog, bleek hij enorm aangekomen te zijn. Dat toont aan hoe belangrijk de Waddenzee is als pleisterplaats voor doortrekkende steltlopers en dat we er vooral zuinig op moeten zijn.”
Van Ree ringt al vijftig jaar vogels. „Da’s een mooie tijdreeks, vind je niet? Ik weet precies wat er veranderd is in die jaren.”
Een van de ingrijpendste veranderingen is de komst van de Deltawerken, volgens de stellige overtuiging van Van Ree. „Daardoor zijn veel vogels andere trekroutes gaan volgen en komen er hier, op de kop van Schouwen, minder vogels langs. Ze vliegen sindsdien via de Oosterscheldekering en Neeltje Jans.”
Van Ree ziet niet alleen veranderingen in trekroutes, ook de afname van bepaalde soorten ontgaat hem niet. „Neem soorten als ortolaan, geelgors en frater. Die zijn erg schaars geworden. Ik heb ze vrijwel nooit meer in de netten.”
Als de morgen verstreken is, hebben Van Ree en zijn twee collega-ringers een paar vinken, een pimpelmees, een drietal roodborsten en een zwartkop van een ring voorzien. „Een magere vangst”, concludeert Van Ree, terwijl hij in het schemerdonker van de houten hut z’n koffie drinkt en een nieuwe sigaar opsteekt. „Maar dat hoort erbij. Er zijn dagen dat we het met z’n drieën bijna niet voor kunnen werken, en er zijn dagen dat we alleen maar met elkaar zitten te praten.”
Hij wijst naar buiten, waar windkracht 6 de duindoorns wild heen en zweer zwiept en de wolken boven de zeereep voortjaagt. „Midden in de natuur zijn, dat is de charme van dit werk. Je ruikt hier de zee, je hoort de branding, je hebt vogels in je handen die bezig zijn met hun reis naar het zuiden.” De 72-jarige ringer wrijft met z’n hand door z’n stugge grijze haar. „We hebben nieuwe ringers nodig. Jonge kerels, die dit werk willen doen. We hebben er al wel een paar, maar de boel vergrijst. Ja, ’t is allemaal pro Deo. Ik heb het altijd gedaan naast m’n werk in de maritieme industrie. ’t Is verslavend, hè? Als je eenmaal gegrepen bent door het vogelringen, laat het je niet meer los.”