Tante Antjes onderwereld
Krottenwijken lijken in Nederlandse steden ver weg. Ruim honderd jaar geleden was dat anders. Het wemelde er van vervuilde mensenpakhuizen. Historicus Auke van der Woud beschrijft een stinkende onderwereld waar hongerige mensen in vochtige bedsteden liggen te kleumen.
Ooit zo’n romantisch bedstee van vroeger gezien? Opmerkingen in de musea van nu: knus, aardig om eens een nachtje in door te brengen. Auke van der Woud maakt aan dergelijk dagdromen gauw een eind. In de bedstee van toen hing vaak een warme, benauwende lucht. Ouders en kleine kinderen sliepen er bij elkaar. De oudere kinderen konden op de vloer terecht. De journalist Louis Hermans deed rond 1900 onderzoek naar de woningtoestanden in Amsterdam. Hij ontdekt een woning waar de ouders de bedstede in de zomer aan de kinderen overlaten. Zelf kunnen ze het er niet uithouden vanwege de wandluis – ze slapen hangend bij het raam.
Tante Antje huist in een kelder in de Amsterdamse Jordaan. De oude vrouw heeft een schamel kostje verdiend door langs de straat schillen en vleesafval op te halen. Ze woont tussen deze rommel. De schillen en benen liggen te rotten rond haar bed, rond haar tafel, haar twee stoelen, haar kastje, kacheltje en stoof. De vloer is bedekt met een weke korst van jarenlang platgetrapt vuil.
Een keukentje? De bewoners van een eenkamerwoning hebben vaak niet eens een simpele kast. Het vloeroppervlak onder de matras van de bedstee is bergplaats voor het kook- en eetgerei. Het plekje draagt de weidse naam ”kelder”. Het wordt ook gebruikt voor het opbergen van aardappelen, brandstof en andere huishoudelijke zaken.
Privacy bestaat er in deze onderwereld niet. De meeste arbeiderswoningen hebben minder dan 20 vierkante meter vloeroppervlak, zeg maar de afmetingen van een moderne slaapkamer. Daar leven vaak meer dan vijf mensen. Waar blijven de kinderen tijdens een bevalling? Een observator van de ”slop-gorigheid” vraagt het een moeder, die antwoordt dat ze steeds „haar fatsoen” heeft hooggehouden. In dergelijke omstandigheden moeten de kinderen de woning uit, en dwalen ze ’s morgens om halfvier over de straten.
Historicus Auke van der Woud beschreef eerder in ”Een nieuwe wereld” de opkomst van de communicatie- en mobiliteitsnetwerken in de negentiende eeuw. Het boek won de prijs van de beste historische publicatie 2007. Ook in dit nieuwe, prachtige boek is de hand van de meester herkenbaar. Van der Woud toont zich een belevingshistoricus die geen genoegen neemt met kale cijfers en feiten. Hij zoekt met aandachtige blik de mensen op in hun leefomgeving, zonder gelijk het sjabloon kapitalisme-uitbuiting van stal te halen. Hij toetst en corrigeert bestaande geschiedbeelden, tot die van de grote Johan Huizinga toe. Op grond van een diversiteit aan bronnen –van bevolkingscijfers tot verslagen van artsen, architecten en journalisten– toont Van der Woud aan dat Huizinga’s beeld van een „nationale burgerlijke cultuur” voor de negentiende eeuw niet opgaat.
Van der Woud hoopt op jonge lezers, „mensen die in onze grandioze welvaarts- en verzorgingsstaat zijn geboren en niet weten hoe recent en abnormaal, en hoe kwetsbaar die misschien is. Hoe absurd af en toe ook, als iemand honger zegt te hebben omdat er even trek in een lekker reepje is.” Die lezers zijn hem van harte gegund. Zij zullen ook kijkers zijn, want elk hoofdstuk is voorzien van een sprekende foto.
Koninkrijk vol sloppen. Achterbuurten en vuil in de negentiende eeuw, Auke van der Woud; uitg. Bert Bakker, Amsterdam, 2010; ISBN 978 90 351 3597 0; 440 blz.; € 29,95.