De dageraad
Bij de herstelling van de zondaar wordt deze verlicht in de kennis van de zonde. Hij heeft plotseling andere gedachten van de zonde dan hij gewoon was te hebben. Van tevoren kon zijn gezicht niet door het deksel dringen dat de satan er overheen had gelegd. Maar nu haalt de Geest van God het deksel weg en veegt de vernislaag eraf.Nu ziet hij de zonde in zijn natuurlijke kleuren, als het ergste van alle kwaden, ja, als bovenmate zondig. De meest beminde lusten komen nu als mismaakte monsters tevoorschijn. Was het zijn rechteroog dat zondigde? Hij zou het uitsteken. Was het zijn rechterhand? Hij zou toestemming geven om hem af te kappen.
Hij ziet nu hoe beledigend de zonde is tegen God, hoe verderfelijk die is voor zijn ziel. Zo’n zondaar noemt zichzelf een dwaas die zo lang tegen de Heere heeft gestreden. Hij beschouwt het herbergen van die verderver als zijn boezemvriend en als een zeer dwaze zaak.
Wederbarende genade veroorzaakt bij de verloren zoon dat hij tot zichzelf komt. Hij krijgt vanbinnen ogen om te zien. Zijn verstand wordt verlicht. Hij ziet nu hoe hopeloos en verdorven zijn natuur is en de vijandschap tegen God en Zijn Heilige Wet. Hij walgt van zichzelf, vindt zichzelf vuil en walgelijk. Hij is niet erger dan hij tevoren was, neen, neen, maar de zon schijnt, en de dageraad is aangebroken. Nu worden de vlekken gezien die hij voorheen niet zag.
Thomas Boston, predikant te Ettrick (Schotland) (Viervoudige staat, 1742)