Veel geschreeuw om kunst en cultuur
Er ging zaterdag een schreeuw door Nederland. Honderden culturele instellingen protesteerden in zeventig steden tegen de aangekondigde bezuinigen op kunst en cultuur door het letterlijk uit te schreeuwen.
Het kabinet is van plan de cultuursector zo’n 200 miljoen te korten. Een belangrijk deel van deze bezuiniging wordt gerealiseerd door een verhoging van het btw-tarief op kaartjes voor podiumkunsten van 6 naar 19 procent.
Dat is een forse lastenverhoging die veel culturele instellingen voor aanzienlijke financiële problemen plaatst. Dat de verhoging al per 1 januari 2011 ingaat, maakt het er niet minder eenvoudig op. Grote producties vergen soms een jarenlange voorbereiding. Als bij het opstellen van de begroting is uitgegaan van het lage btw-tarief, zijn de kabinetsplannen een flinke streep door de rekening. Bovendien is de kaartverkoop van sommige voorstellingen voor 2011 is al gaande. Andere organisaties hebben aangekondigd de kaartverhoging te vervroegen om zo het hogere btw-tarief te omzeilen. Voorzitter Erwin van Lambaart van de Vereniging van Vrije Theaterproducenten sprak van „onbehoorlijk bestuur” van het kabinet en is van plan een rechtszaak aan te spannen.
Maar dat alles raakt niet de kern van de zaak. Waar het om gaat is of er gegronde redenen zijn om podiumkunsten via het belastingsysteem te subsidiëren met een laag btw-tarief. Subsidies zijn ervoor bedoeld om alleen dat wat niet op eigen benen kan staan en tóch waardevol wordt geacht, overeind te houden.
Omroep RTL heeft eerder dit jaar becijferd welke bedragen er in 2009 –afgezien van het btw-voordeel– aan cultuursubsidies werden uitgekeerd. De gezamenlijke gemeenten gaven maar liefst 1 miljard euro uit aan cultuur. Het geld ging vooral naar bibliotheken en muziekscholen.
Het Rijk had een bedrag van 400 miljoen euro aan cultuursubsidies op de begroting staan. Een kwart daarvan –100 miljoen euro– ging naar de grote klassieke orkesten.
Vertaald naar het entreekaartje betekent dit bijvoorbeeld dat de bezoeker van een uitvoering van de Nationale Reisopera 194 euro aan belastinggeld opstreek. Een voorstelling van de Nederlandse Opera werd gesubsidieerd met 175 euro per kaartje, aanzienlijk meer dan het duurste kaartje kostte. En om niet meer te noemen, op kaartjes voor het Nederlands Philharmonisch Orkest zat een subsidie van 140 euro.
Kennelijk slagen culturele instellingen er maar heel matig in om met het ontvangen belastinggeld een breed publiek aan te bereiken. En dat is begrijpelijk. Waar met overheidsgeld wordt gewerkt, is de prikkel om maatschappelijk relevant te acteren minder sterk, is er ruimte om voor een kleine elite te experimenteren met klanken, kleuren en beelden. Nu is het altijd drukker op de markt dan bij de juwelier, maar hier is sprake van een ernstige scheefgroei. Echte kunst ontstaat niet omdat er geld beschikbaar is, maar omdat het móét.
Daar komt bij dat de overheid zich –volgens het Thorbeckeprincipe– niet mag bemoeien met de inhoud van de kunst. Het credo ”wie betaalt, bepaalt” gaat hier niet op. En dat is merkwaardig, want wie bepaalt er dán welke vormen van kunst voldoende ”culturele waarde” hebben om voor subsidie in aanmerking te komen? De sector zelf dus.
Het wordt tijd dat de kunst weer leert op eigen benen te staan. Subsidies zijn bedoeld als (tijdelijke) steun in de rug voor het waardevolle dat anders voorgoed verloren gaat. Niet voor experimenten waarmee het publiek de zaal wordt uitgejaagd. Misschien moeten we terug naar het aloude mecenaat, waarbij rijke particuliere kunstliefhebbers geld in kunst en cultuur steken. Zij zijn niet gebonden aan het Thorbeckeprincipe, zodat ze het kostelijke van het snode kunnen scheiden en toch ruimte bieden aan vernieuwing. De Nederlandse kunst is er in de gouden eeuw groot mee geworden. Zonder dat het van de daken werd geschreeuwd.
Reageren aan scribent? beeldenstorm@refdag.nl