Kinderen
Romeinen 8:28
„En wij weten dat dengenen die God liefhebben, alle dingen medewerken ten goede.” Het voorrecht van de aanneming tot kinderen volgt in de orde van de natuur op de verzoening, waardoor God ons voor Zijn kinderen houdt en ons de Geest en het voorrecht van kinderen geeft. „Ziet hoe grote liefde ons de Vader gegeven heeft, (namelijk) dat wij kinderen Gods genaamd zouden worden.” God rekent ons rechtvaardig in onze rechtvaardigmaking.
Deze aanneming wordt of hier in dit leven begonnen, of voleindigd in het toekomende leven, wanneer wij alle voorrechten van kinderen, niet één uitgezonderd, zullen ontvangen. Deze laatste aanneming, de verlossing van ons lichaam, verwachten wij. God heeft Christus lief met een onuitsprekelijke liefde als Zijn enige Zoon en onze oudste Broeder. Daarom, indien wij in Christus zijn, heeft Hij ons met dezelfde liefde lief waarmee Hij Zijn Zoon liefheeft. Daarom rekent God ons voor kinderen.
O, de heerlijkheid van dit voorrecht. Een man die kinderen heeft, acht ze meer dan al zijn goederen en knechten. Zo acht ook God de armste en de onwaardigste gelovige ziel meer dan al zijn huisraad, ja, meer dan de hemel en de aarde. En meer dan alles in de wereld.
Isaac Ambrosius, predikant te Preston
(”Voorrechten van een gelovige ziel”, 1660)