Speciaal traject voorrecht voor kind met beperking
Het is positief als kinderen die speciale zorg nodig hebben een plek kunnen vinden in het reguliere onderwijs, reageert Anneke Preuter op Inge Sleeboom (RD 11-11). Maar voor sommige kinderen is het een zegen dat er speciaal onderwijs is.
Inge Sleeboom betoogt dat een speciaal traject nadelig is voor een kind met een beperking. Volgens haar moet ernaar gestreefd worden alle kinderen –met welke beperking dan ook– op te vangen in het regulier onderwijs. Door een geïntegreerde opvang zouden hun kansen op de arbeidsmarkt aanmerkelijk toenemen en zouden ze beter participeren in de samenleving.
Ik deel deze visie niet. Een speciaal traject kan juist een voorrecht zijn voor kinderen die op een of andere manier een beperking ondervinden, of, beter gezegd, een speciale onderwijsbehoefte hebben. Zeer moeilijk lerende kinderen hebben bijvoorbeeld behoefte aan leerstof die aangeboden wordt in heel kleine stapjes en met veel herhaling. En kinderen met heftige gedragsproblematiek hebben baat bij een zeer gestructureerde omgeving met veel voorspelbaarheid en heel duidelijke regels.
De term ”passend onderwijs” lijkt te suggereren dat alle kinderen, ongeacht hun functioneren, op termijn opgevangen moeten kunnen worden binnen het reguliere onderwijs. Dit is echter niet de bedoeling. Passend onderwijs houdt in dat ieder kind onderwijs op maat krijgt, zo mogelijk binnen een reguliere setting, maar waar nodig binnen een vorm van speciaal onderwijs.
Er is tegenwoordig al beduidend meer mogelijk aan opvang binnen het reguliere basisonderwijs dan eerder het geval was. Leerkrachten zijn beter toegerust en het is ook financieel mogelijk gemaakt om aan bepaalde kinderen meer begeleiding te bieden doordat bij specifieke problemen (een deel van de) begeleiding bekostigd kan worden uit de zogenaamde rugzak.
Er wordt, in het kader van passend onderwijs, ook steeds zorgvuldiger nagegaan of een leerling echt aangewezen is op speciaal (basis)onderwijs. Aan scholen wordt nadrukkelijk gevraagd wat er al geboden is aan speciale hulp. Deze ontwikkeling duid ik positief. Regulier basisonderwijs heeft de verplichting om zich naar vermogen in te spannen voor leerlingen. Maar als een verwijzing echt nodig is, omdat een school niet langer kan voldoen aan de onderwijsbehoeften van een leerling en met name als het welbevinden van het kind in het geding is, is het geweldig dat er speciale scholen zijn.
Integratie is op zich een goed streven, maar moet geen doel in zichzelf worden. Het dient er in de eerste plaats om te gaan dat leerlingen de zorg krijgen die ze nodig hebben in een leeromgeving die voor hen optimaal is. Daarbij gaat de voorkeur uit naar begeleiding binnen het basisonderwijs, maar daar zijn grenzen aan. Die betreffen niet alleen de leerling, maar ook de leerkracht en soms ook de medeleerlingen. Een zeer moeilijk lerende leerling heeft bijvoorbeeld zo’n andere aanpak nodig op leergebied en zo’n ander tempo van ontwikkelen dat meedraaien in een gewone basisschoolgroep niet voldoende mogelijk zal zijn.
Aan leerlingen met ernstige gedragsproblematiek kan ook niet altijd de hulp geboden worden die ze nodig hebben. De groepsleerkracht heeft daar soms niet de deskundigheid voor en leerlingen met dergelijke problematiek kunnen zo veel aandacht vragen dat dit ten koste gaat van de zorg voor de rest van de groep. Ook kan het gedrag zo storend zijn dat medeleerlingen eronder lijden.
Er blijven dus kinderen die niet voldoende geholpen kunnen worden binnen de gewone basisschool. Voor die kinderen, en hun ouders, is het vaak een uitkomst dat er speciale opvang bestaat in scholen die kleinere groepen hebben en meer personeel (onderwijsassistentie in elke groep), waar de leeromgeving optimaal afgestemd is op de leerlingen en waar leerkrachten specifieke deskundigheid bezitten.
Het is mijn ervaring dat de meeste leerlingen die geplaatst worden in het speciaal basisonderwijs daar opbloeien. Sommige kinderen komen ‘beschadigd’ binnen, juist als ze te lang in het regulier basisonderwijs gebleven zijn. Ze hebben dan jaren op hun tenen moeten lopen, behoorden altijd tot de zwakste leerlingen van hun klas en ondervonden in hun sociaal-emotioneel functioneren daarvan de negatieve weerslag.
Juist binnen een speciale setting, waar ieder kind ”iets heeft” en waar speciale hulp gewoon is, neemt het welbevinden langzamerhand toe en ontwikkelen leerlingen weer zelfvertrouwen. En juist die zaken zorgen ervoor dat het leren weer beter verloopt. Uiteindelijk vergroot dat hun kansen in het vervolgonderwijs en later in de maatschappij.
De auteur is werkzaam als orthopedagoog/gz-psycholoog bij Driestar Onderwijsadvies.