Vrouwenstandpunt
De SGP vervult dezer dagen niet alleen politiek een cruciale rol, maar houdt ook de juridische gemoederen volop bezig. In NJB 2010/35 bespreekt prof. T. Loenen de uitspraak van de Hoge Raad aangaande het vrouwenstandpunt. De Hoge Raad heeft de moeilijke vraag moeten beantwoorden wat het democratisch fundament meer aantast: een staat die tolereert dat een partij vrouwen uitsluit van het passief kiesrecht of een staat die deze partij dwingt het passief kiesrecht ook voor vrouwen open te stellen. De Hoge Raad koos voor het eerste. Daarom werd geoordeeld dat de staat maatregelen moet nemen die ertoe leiden dat de SGP het passief kiesrecht aan vrouwen toekent en dat –om de aantasting van de democratie zo gering mogelijk te houden– de staat daarbij een maatregel moet inzetten die effectief is en tegelijkertijd de minste inbreuk maakt op de grondrechten van de SGP.
Loenen kan zich vinden in het ingenomen rechterlijk standpunt. Allereerst merkt zij op dat het onjuist is dat slechts buitenstaanders van de SGP achter de juridische procedure tegen de SGP staan. Volgens empirisch onderzoek zou een grote minderheid binnen de SGP het vrouwenstandpunt niet onderschrijven. Met name SGP-jongeren zien geen Bijbels fundament voor het vrouwenstandpunt van de SGP.
Ook brengt Loenen naar voren dat het vrouwenstandpunt van de SGP niet slechts een SGP-aangelegenheid is: het treft ook vrouwen die geen SGP-lid zijn. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan een gemeente waarin de SGP de meerderheid heeft. Het is voor een vrouw uit een partij die dan met de SGP een coalitie vormt moeilijk om zich kandidaat te stellen als gemeenteraadslid. Loenen komt alles afwegend daarom tot de conclusie dat de Hoge Raad tot een principieel juist standpunt is gekomen. Haar vraag blijft na de uitspraak van de Hoge Raad wel tot welke maatregelen de staat zal overgaan en of deze proportioneel zullen zijn.
In Mr. 2010/10 gaat Michiel Rohlof in op de kwaliteit van dienstverlening van rechtsbijstandverzekeraars. Advocaat Ton Steinz verrichtte onderzoek hiernaar. Aanleiding daarvoor waren gevallen waarin rechtsbijstandverzekeraars onherstelbare fouten hadden gemaakt. Volgens Steinz is dit het gevolg van het feit dat voor rechtsbijstandverzekeraars geen gedragsregels of opleidingseisen gelden, terwijl dit bij advocaten wel het geval is.
Deken Loorbach van de Nederlandse Advocatenorde signaleert dat de dienstverlening door rechtsbijstandverzekeraars op doelmatigheid is gericht. „Afdoende hulp, maar niet teveel.” Dit is begrijpelijk, aangezien rechtsbijstandverzekeraars zo veel mogelijk zaken zo snel mogelijk moeten afhandelen. De verzekerde betaalt een (maandelijkse) premie, terwijl een advocaat per uur wordt betaald. Steinz neemt aan dat verbetering van de kwaliteit van dienstverlening bij rechtsbijstandverzekeraars hogere premies tot gevolg heeft. Overigens is het voorgaande ook toe te passen op vakbonden of organisaties die juridische diensten aanbieden tegen een vaste contributie.
In NJB 2010/38 gaat prof. Fokko Oldenhuis in op de spraakmakende –en dubieuze– Hangmatzaak. Een 33-jarige vrouw gebruikt een gemetselde zuil als ophangpunt voor haar hangmat. Nadat zij in de hangmat gaat liggen, blijkt dat deze haar gewicht niet kan dragen en wordt zij vol door de zuil getroffen. De vrouw loopt ernstig letsel op en kan armen en benen niet meer gebruiken. Zij is samen met haar echtgenoot eigenaar van de zuil. Beiden hebben een aansprakelijkheidsverzekering. De vrouw stelt vervolgens de man (diens verzekeraar) aansprakelijk op grond van het feit dat hier sprake is van een ”gebrekkige opstal”. Hij is immers (mede-)-eigenaar van de opstal.
De vraag is of dit toelaatbaar is. Een aansprakelijkheidsverzekering kan op deze manier in feite neerkomen op een ongevallenverzekering. De Hoge Raad komt –na het afwegen van de belangen van de vrouw, de man en de verzekeraar– tot de conclusie dat de rechtbank in ’s-Hertogenbosch met recht heeft geoordeeld dat de bezitters de schade die wordt veroorzaakt door een gebrekkige opstal tezamen behoren te dragen. Nu er twee eigenaren zijn dient (de verzekeraar van) de man de schade van de vrouw voor de helft te dragen. Beide echtelieden profiteren dus feitelijk van de uitkering door de verzekeraar.
Oldenhuis is het hiermee niet eens. De vrouw had volgens hem zeggenschap over (en dus invloed op) de opstal en behoort de gevolgen van het ongeval daarom zelf te dragen. Voor zijn standpunt is wat te zeggen voor zover dit met zich meebrengt dat echtelieden elkaar niet massaal aansprakelijk gaan stellen.
Mr. A. Klaassen, advocaat bij Bouwman Van Dommelen Advocaten. Reageren aan scribent? focus@refdag.nl