Speciaal traject nadelig voor kind met beperking
Vaak wordt gedacht dat kinderen met een beperking beter geholpen zijn door speciale trajecten te volgen. Niets is minder waar. Het is goed voor hun maatschappelijke participatie dat zij zo veel mogelijk optrekken met leeftijdsgenootjes, stelt Inge Sleeboom.
Voor veel kinderen met een beperking dreigt onbedoeld maatschappelijke uitsluiting. In Nederland wordt 6 tot 8 procent van de 0- tot 12-jarige kinderen ernstig belemmerd door een beperking. Dat komt overeen met 150.000 tot 200.000 kinderen. Daarnaast is er nog een forse groep die in mindere mate door een beperking wordt belemmerd.
Veel van deze kinderen belanden al op jonge leeftijd in een circuit van speciale zorg. Zij komen vaak terecht in speciale groepen van onder andere de kinderopvang en het speciale (basis)onderwijs. Zij worden als ‘anders’ beschouwd. Daardoor hebben ze nauwelijks meer contact met leeftijdsgenootjes. De ervaring leert dat wanneer een kind met een beperking eenmaal in het speciale zorgcircuit is beland, het moeilijk terugstroomt naar het reguliere circuit. Slechts weinig leerlingen van bijvoorbeeld het speciale basisonderwijs vinden de weg terug naar het gewone basisonderwijs.
De slechte integratie veroorzaakt een stijging van het aantal aanvragen van een Wajonguitkering. Onderzoeksinstituut TNO heeft uitgerekend dat bij ongewijzigd beleid een op de elf jongeren in de Wajong terechtkomt. Deze jongeren zullen waarschijnlijk tot hun 65e afhankelijk zijn van een uitkering.
Totaalplan
Om het tij te keren is het belangrijk dat alle instellingen die op een of andere manier werken met kinderen met beperkingen zich bewust zijn van het feit dat hun interventie ook invloed heeft op andere belangrijke levensdomeinen van het kind dan alleen de gezondheid of het psychisch welzijn. Bij de keuze voor een oplossing of behandeling moet, door instellingen én ouders, ook het effect op (toekomstige) participatie aan de samenleving worden meegewogen.
Daarvoor is het noodzakelijk dat al aan het begin van een hulp- of zorgtraject wordt gekeken naar de gevolgen van de plannen op de langere termijn. Er moet een integraal totaalplan worden gemaakt. Uiteraard zullen er altijd kinderen zijn met zulke ernstige beperkingen dat op een aantal terreinen participatie (en later arbeidsparticipatie) niet mogelijk is. Deze uitzonderingen mogen echter niet de norm zijn.
Organisaties en professionals die geïntegreerde trajecten aanbieden voor kinderen met en zonder beperkingen, bevorderen –meestal met succes– de participatie. Voorbeelden daarvan zijn te vinden in de kinderopvang. Ook basisscholen die bereid zijn kinderen met beperkingen –al dan niet met extra ondersteuning– op school te houden, zorgen ervoor dat de kinderen blijven meedoen op het gebied van het onderwijs. Verder blijven zo de contacten met bijvoorbeeld leeftijdsgenootjes en gezinsleden in stand.
Succes
Vaak wordt gedacht dat kinderen met beperkingen beter geholpen zijn door speciaal onderwijs en speciale voorzieningen of trajecten. Onderzoek bewijst echter het tegendeel. Als kinderen met een beperking samen met leeftijdsgenoten naar een gewone kinderopvang of school gaan, vergroot dat hun ontwikkelingskansen. Negatieve effecten op de andere kinderen worden niet gevonden.
Er zijn inmiddels tal van organisaties en instellingen die zich realiseren dat de participatie van kinderen met beperkingen onder druk komt te staan wanneer de kinderen speciale trajecten volgen. Zij proberen dat door integratie van gewone kinderen en kinderen met een beperking tegen te gaan. En met succes.
Voorbeelden zien we bij zintuiglijk gehandicapten. Was het enkele decennia geleden nog normaal dat blinde en slechtziende kinderen voor hun opvoeding en onderwijs naar een internaat gingen, nu zitten de meesten van hen op reguliere scholen in hun eigen omgeving. De sectoren die zich daarentegen richten op licht verstandelijk handicapten en kinderen met psychische en gedragsproblemen bevinden zich nog in een andere fase.
Uitdaging
Wanneer men ernaar streeft dat kinderen met bijvoorbeeld een gedragsstoornis of een chronische ziekte naar reguliere voorzieningen gaan, zal dit zowel ouders als professionals onder druk zetten. Dat kan daarom alleen als geld (en menskracht) van gespecialiseerde instellingen naar gezinnen, kindercentra en scholen wordt overgeheveld om zo daar de ondersteuning te bieden die nodig is.
De uitdaging van deze tijd is om nieuwe maatregelen –onder ander die in het kader van passend onderwijs– zo uit te voeren dat de levensloop van kinderen met beperkingen samenvalt met die van doorsneekinderen. Dit bevordert de integratie van de eerste groep. Meedoen leer je immers door mee te doen.
De auteur is orthopedagoog en werkzaam als onafhankelijk adviseur op het terrein van jeugd en jeugdbeleid bij H & S Consult in Woerden.