Rust
Jesaja 57:1
„De rechtvaardige komt om, en er is niemand, die het ter harte neemt.” Er is een slaap waaruit men zacht ontwaakt. Zo ontwaken Gods kinderen tot hun blijdschap. In het ontwaken worden zij met Gods beeld verzadigd. Op de slaap volgt een ontwaken. Zo zullen alle mensen weer ontwaken op de jongste dag.
Een mens heeft een plaats om te slapen. Zo hebben Gods kinderen een plaats in het graf, waarin zij slapen en tot stof wederkeren. Zij rusten daarin. In de wereld hebben zij hun arbeid. Hoor er Job eens over spreken (Job 14:1): Hij is zat van onrust. Het is moeite en verdriet. Dat rusten zegt enerzijds dat zij ophouden van de arbeid. Die is ten einde. Zo rustte God ook van Zijn werk, dat Hij gemaakt had. Anderzijds verkwikken zij zich wegens hun vermoeidheid. In het graf rusten de vermoeiden van krachten, daar houdt de drijver op. Zij rusten van hun lichamelijke arbeid en beroep, want in het zweet van hun aangezicht moesten zij dikwijls hun brood eten. Jakob klaagde dat hem op de dag de hitte verteerde en ’s nachts de vorst.
Zo heeft ieder zijn beroep waarin hij geroepen is. Leraren hebben hun beroep. Zij arbeiden opdat Christus in hen een gestalte krijgt. In de hemel zal geen moeite zijn. Daar rusten zij van de zonden, waartegen zij tot vermoeiens toe gestreden hebben.
Henricus de Frein, predikant te Middleburg
(”Het zalig uiteinde der rechtvaardigen”, 1722)