Slaap
Jesaja 57:1
„De rechtvaardige komt om, en er is niemand, die het ter harte neemt…”
Tot de moordenaar aan het kruis zei Christus: „Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn.” Daar zal geen dood, rouw, gekrijt, noch moeite meer zijn. Deze eerste dingen zijn immers voorbijgegaan. Zij werden ontbonden. Het lichaam mag dood zijn om der zonde wil, maar de Geest is levend om der gerechtigheid wil. Gerechtvaardigd om niet, zijn zij het die de vergeving van de zonde hebben. Weldadige gunstgenoten; oprechten.
Is de toestand van de ziel zo gelukkig, hoe zal het met het lichaam gaan? Hoor wat de profeet Jesaja (57:2) daarvan zegt: „Zij rusten op hun slaapsteden.” Versta onder „hun slaapsteden” hun graven. De dood wordt vaak vergeleken met een slaap. „Lazarus, onze vriend, slaapt”, zegt de Heere Jezus.
De slaap is alle mensen eigen. Zo is ook de dood alle mensen eigen. De mens die slaapt, slaapt slechts naar het lichaam. Die slaap werd verwekt door vermoeidheid. De dood komt door de zonde, die ons vermoeid maakt. De een slaapt vergeleken met de ander geruster en tot meer verkwikking. Zo is het ook in de slaap van de dood. De ene stervende gaat naar de hemel, de andere daalt af in de hel. Er is een doodsslaap voor de goddeloze. Dat is een eeuwige dood.
Henricus de Frein, predikant te Middelburg
(”Het zalig uiteinde der rechtvaardigen”, 1722)