Wiesenthal: een tragische held
Simon Wiesenthal is amper bevrijd uit Mauthausen of hij arresteert een nazi. Dat hij vel over been is –44 kilo– en amper op zijn benen kan staan, weerhoudt hem er niet van zijn levenswerk op te pakken: het opsporen van nazimisdadigers.
In de geweldige biografie ”De nazi-jager” schildert de Israëlische historicus en journalist Tom Segev het leven van Wiesenthal, de man die gebukt ging onder de last van de herinneringen en die zich tot zijn overlijden in 2005 schuldig voelde, omdat hij in tegenstelling tot 89 van zijn familieleden de Tweede Wereldoorlog had overleefd. Volgens Segev was Wiesenthal voortdurend omgeven door de Holocaust. „Ik geloof tot op zekere hoogte dat hij zichzelf wilde straffen omdat hij de oorlog had overleefd.”
Segev noemt Wiesenthal „een tragische held.” „Iedereen noemde hem een jager, maar in feite werd hij opgejaagd, zijn verleden achtervolgde hem. Altijd was hij door de Holocaust omringd.”
Wiesenthal kende geen rust, kende geen vrienden, werd bewonderd en bekritiseerd. Geluk („een uiterst zeldzaam gevoel”) bestond voor Wiesenthal uit de afwezigheid van ongeluk. Wiesenthals vrouw Cyla zei eens: „Ik ben niet met één man getrouwd. Ik ben met duizenden, misschien zelfs miljoenen doden getrouwd.” Cyla, die zelf ontstellende dingen in de oorlog had meegemaakt, hield het in Oostenrijk nauwelijks uit en moest toch tot het einde van haar leven aan de zijde van haar man in dit land blijven. „Het is niet eenvoudig mijn vrouw te zijn”, zei Wiesenthal. Hij voegde er in één adem aan toe: „Het was echter nog moeilijker mij te zijn.”
Wiesenthals grootste verdienste is dat hij de herinnering aan de Holocaust heeft levend gehouden. Na de oorlog is geen land echt geïnteresseerd in de moord op de Joden, maar Wiesenthal geeft niet op. Hij is wel eens aangeduid als ”guerrillastrijder tegen het vergeten”. Hij heeft er in belangrijke mate toe bijgedragen dat de slachtoffers van de Holocaust niet zijn vergeten en de moordenaars tot hun laatste snik werden vervolgd.
Simon Wiesenthal wordt in 1908 geboren in Buczacz, Galacië, een klein stadje in het Oostenrijks-Hongaarse rijk. Zijn vader, die vertegenwoordiger is van een suikerfabriek, vecht in de Eerste Wereldoorlog in het Oostenrijkse leger en sneuvelt in 1915. Wiesenthal studeert architectuur in Praag en woont daarna in Lemberg, waar hij in 1936 met zijn schoolvriendin Cyla Müller trouwt. Op 22 juni 1941 nemen de nazi’s de stad in hun bezit. Van de 160.000 Joden die Lemberg voor de oorlog telt, overleven er slechts 3400 de oorlog.
Wiesenthal wordt opgepakt en maakt in totaal vijf concentratiekampen mee, inclusief Buchenwald en Mauthausen. Tijdens de oorlogsjaren is hij gescheiden van zijn vrouw en moeder. Zijn moeder ziet hij nooit meer terug, met zijn vrouw wordt hij na de oorlog herenigd. Het echtpaar vestigt zich in Linz, Oostenrijk. Wiesenthal overleeft de oorlog, schrijft Segev, door zijn vindingrijkheid en het vriendelijke gedrag van enkele fatsoenlijke Duitsers. „Wiesenthal leefde van het ene naar het andere wonder.”
Binnen enkele dagen nadat de Amerikanen hem op 5 mei 1945 uit Mauthausen hebben bevrijd, heeft Wiesenthal een lijst van 150 nazimisdadigers opgesteld. De lijst vormt de basis voor het archief dat Wiesenthal in Linz opbouwt en later in de Oostenrijkse hoofdstad Wenen voortzet. Hij financiert het door giften. Bovendien laat hij zich regelmatig geld door de Israëlische geheime dienst Mossad toestoppen. Naar Israël emigreren is voor Wiesenthal geen optie. „Wat zou ik daar moeten doen wanneer het doel dat ik me in het leven heb gesteld het jacht maken op de nazimoordenaars is?”
Zijn dagen brengt hij door in een klein kantoor vol archiefkasten en ordners met krantenknipsels. Een secretaresse en enkele vrijwilligers staan hem terzijde. Dat is alles. Dat hij een wereldwijd netwerk met agenten heeft, is een mythe. „Hij werkte bijna volledig alleen”, schrijft Segev.
Als Mossadagenten Adolf Eichmann in 1960 opsporen en naar Israël ontvoeren, presenteert Wiesenthal voorafgaand aan het proces een boek met de titel ”Ik jaagde op Eichmann”. In feite had hij niet alleen, maar een hele groep rechercheurs en geheim agenten op de nazimisdadiger gejaagd. Wiesenthals verdienste is dat hij al in 1953 Israël had getipt dat Eichmann in Argentinië leefde.
Anderzijds kloppen de berichten van Wiesenthal niet altijd. Eén keer stuurt hij een journalist van het Duitse magazine Quick naar het Griekse eiland Kythnos, omdat kamparts Josef Mengele zich op het eiland schuilhoudt. Als de journalist onverrichter zake terugkeert, zegt Wiesenthal dat deze te laat was omdat Mengele twaalf uur eerder het eiland had verlaten. Mengele leeft dan al in Brazilië, een land dat Wiesenthal nooit als toevluchtsoord noemt.
Deze en andere uitspraken maken Wiesenthal voor de Britse schrijver en journalist Guy Walters tot een leugenaar. In het eveneens dit jaar verschenen boek ”De jacht op het kwaad” noemt hij Wiesenthal een charlatan. Segev gaat niet zover. Volgens hem is Wiesenthal „een verteller, een man die leefde tussen werkelijkheid en fantasie.”
Segev werd al snel duidelijk dat Wiesenthal „graag blufte. Daarom stond ik steeds kritisch tegenover zijn verhalen. Ik ontdekte dat hij zijn verhalen niet had verzonnen. Wat over verschillende personen werd gezegd, dichtte hij één persoon toe. Dus uiteindelijk klopte in wezen alles.”
Terwijl Walters Wiesenthal meedogenloos aanpakt, gaat Segev veel omzichtiger te werk. Tegelijk is Wiesenthal voor Segev geen heilige. Hij benoemt en beschrijft uitvoerig zijn zwakheden. Zo kan Wiesenthal bot zijn tegen zijn personeel. Uitgebreid beschrijft Segev de conflicten van Wiesenthal met nazi-jager Beate Klarsfeld, met de Oostenrijks-Joodse bondskanselier Bruno Kreisky en met auteur Elie Wiesel. Bij die conflicten gaat Wiesenthal lang niet altijd vrijuit.
Wiesenthal komt ook in aanvaring met Joodse organisaties. Terwijl zij de Holocaust zien als een Joodse tragedie, ziet hij die vooral als een menselijk drama. Wiesenthal is ook eerder bereid andere volkerenmoorden, zoals de Armeense, naast de Holocaust te plaatsen. „Wiesenthal ziet alle slachtoffers als broeders. Hij was misschien geen groot filosoof, schrijver of denker, maar hij bezat deze instinctieve, ten diepste humanistische grondhouding. Deze houding was belangrijker dan het vangen van nazi’s. Dat deed hij weliswaar ook, maar doorslaggevend was dat hij op de universaliteit van het lijden wees. Oorlogsmisdaden waren voor hem geen zaak van het verleden.”
De glazen kist
Op 26 juni 1949 organiseert Simon Wiesenthal een begrafenis, waarvan de optocht in Tel Aviv begint. In een glazen kist van anderhalve meter lang staan dertig porseleinen kruikjes, met daarop blauwe en witte strepen. Ze bevatten de as van 200.000 Joden die tijdens de Shoah zijn vermoord. Wiesenthal heeft de as laten verzamelen in Oostenrijkse concentratie- en gevangeniskampen.
De kist wordt naar Jeruzalem gebracht. Langs de kant van de weg staan overal snikkende mensen. Scholen onderbreken de lessen, zodat leerlingen naar de kist kunnen kijken.
De Shoah is op dat moment in Israël nog in stilzwijgen gehuld: ouders vertellen niet aan hun kinderen wat hun is overkomen, kinderen durven niets te vragen. De jonge staat Israël voelt zich ongemakkelijk met de Shoah. Het land heeft behoefte aan de glorie die aan heldendom kleeft. Ambtenaren hebben liever dat eerst de kist van Theodor Herzl, de oprichter van de zionistische beweging, uit Wenen komt. Herzl symboliseert immers overwinning, de Shoah de nederlaag.
Als Wiesenthal achter de kist aanloopt, raakt hij zeer geëmotioneerd. „Ik liep achter de kist met de as aan en ik dacht op dat tijdstip aan mijn familieleden, mijn vrienden en collega’s en aan al degenen die met hun leven betaalden voor één enkele zonde: dat ze als Jood waren geboren. Ik keek naar de kist en ik zag het gezicht van mijn moeder zoals het mij onthuld werd de laatste keer dat ik haar zag, op die bittere dag toen ik ’s ochtends het huis uitging voor dwangarbeid buiten het getto en ik niet wist dat ik haar bij mijn terugkeer ’s avonds nooit meer zou zien.”
Wiesenthal denkt evenzeer aan de moordenaars. „Ik moest denken aan Eichmann. Het is mogelijk dat hij morgen over deze plechtigheid in de krant zal lezen en er een glimlach van voldoening over zijn lippen zal strijken. Voor mijn geestesoog zag ik de dag dat mijn stille gebed verhoord zal worden, de dag dat men de moordenaar met mij naar het land van de Hebreeën zou voeren. Ik zwoer dat ik niet zou zwijgen en niet zou rusten tot die begeerde dag zou komen.”
De nazi-jager. Het leven van Simon Wiesenthal, 1908-2005, Tom Segev; uitg. Balans, Amsterdam, 2010; ISBN 978 94 600 3213 4; 448 blz.; € 29,95.