Veel Iraakse sjiieten wijzen invloed vanuit Iran af
Een vale deur bij nummer 206 in Steeg 57 geeft toegang tot een stenen plaatsje. Hier, in de Iraakse heilige stad Najaf, heeft de vader van de Iraanse islamitische revolutie zich jaren in een fonteintje gewassen voordat hij ging bidden.
Ayatollah Ruhollah Khomeini woonde hier van 1965 tot 1978, na door de sjah van Iran te zijn verbannen. Hier predikte Khomeini de politiek getinte islam, die het Midden-Oosten een ander aanzien zou geven.
„Ik voel de geest van de imam hier”, zegt Zainab Darwish Manwan, de huidige bewoonster. Dat geldt niet voor de meeste andere sjiieten in de stad. Vijfentwintig jaar nadat Khomeini de stad verliet om zich in Iran aan het hoofd te stellen van de islamitische revolutie, herinnert in Najaf weinig meer aan hem. En veel van de sjiitische geestelijken die na de val van het regime van Saddam Hussein in de stad de touwtjes in handen hebben genomen, zien niets in een voortrekkersrol van Iran.
Van alle kanten zijn sjiieten naar Najaf gekomen om -voor het eerst sinds jaren in vrijheid- de dood van de profeet Mohammed te gedenken. Maar te midden van al het religieuze en politieke gekonkel overheerst de indruk dat het sjiitische Iran en zijn mullahregering de Iraakse sjiieten niet tot model zullen dienen. „Onze betrekkingen met Iran zullen dezelfde zijn als met elk ander buurland”, zegt sjeik Adel Najm al-Saedi, de echtgenoot van Manwan. „Natuurlijk zal die speciale band van sjiieten ons verbinden. Maar dat is ook alles.”
Toen Saddam in 1980 Iran binnenviel, zei hij daarmee te willen voorkomen dat Iran zijn revolutie van 1979 naar Irak zou exporteren. Zijn regering steunde op de soennitische minderheid in Irak en was zeer bevreesd dat de sjiieten te veel macht zouden krijgen. Zij werden onderdrukt en er werd voor gewaakt dat zij geen nauwe banden aanknoopten met Irak.
Maar al voordat Saddam op het toneel verscheen hadden de Irakezen de nodige reserves tegen Iran. Nu hij van het toneel is verdwenen blijft die achterdocht bestaan. De verwachting dat Iran als het grote voorbeeld zou dienen is dan ook niet uitgekomen. Veel van de mensen die daar deze week hun licht over lieten schijnen zeiden te hebben gezien hoe het Iran is vergaan en zeggen iets anders te willen. De houding van de sjiieten tegenover de Amerikanen is waarschijnlijk mede daardoor tot nu toe tamelijk pragmatisch.
„De tijden zijn veranderd”, zegt de 35-jarige Jalil Jawad Fatlawi, prediker in de Sjeik al-Ansari-moskee. „Er is hier te veel politiek. Er zijn veel partijen vanbuiten gekomen, waaronder Iran en het Westen.”
Najaf, aan de oever van de Eufraat, dankt zijn belang aan zijn Howza, centrum van wetenschappelijk, literair en theologisch onderzoek. Voor de 120 miljoen sjiieten in de wereld is de 900.000 inwoners tellende stad na Mekka en Medina de heiligste plek op aarde.
Najaf is door de Amerikaanse invasie niet erg beschadigd, maar wel totaal in verwarring gebracht. Bijna een maand na de val van de stad voelen de bewoners zich nog erg onzeker. De sjiitische geestelijken vullen het machtsvacuüm snel op. Zij nemen de zorg voor de bewoners op zich en benoemen volgelingen op belangrijke posten, waarmee zij het door de VS voorgestelde burgerbestuur uitdagen. Zij betalen salarissen, nemen geplunderde goederen in en sturen bewakers naar overheidsgebouwen.
De meeste geestelijken wantrouwen de VS, maar er zijn er ook die pleiten voor samenwerking met de Amerikanen en Britten. Eén heeft dat met de dood moeten bekopen: Abdul-Majid al-Khoei. Hij werd op 10 april door een boze menigte doodgeslagen.
Over de toekomst van Irak zijn de geestelijk leiders allesbehalve eensgezind. Ayatollah Ali Hussein al-Sistani, die hier de meeste volgelingen heeft, zegt geen directe politieke macht te ambiëren. Hij is twintig dagen geleden uit Najaf vertrokken en geestelijken in zijn kantoor zeggen niet te weten waar hij is.
De volgelingen van ayatollah Mohammed Sadiq al-Sadr zijn veel meer politiek georiënteerd dan die van Al-Sistani en hun leer lijkt het meest op die van de behoudende geestelijkheid in Iran. De zoon van al-Sadr, Seyyed Muqtada al-Sadr, krijgt zijn bevelen van ayatollah Kazem al-Haeri, die in Iran is gebleven.
De in Iran gevestigde Opperste Raad van de Islamitische Revolutie in Irak, de grootste groepering die tegenstand bood aan Saddam Hussein, lijkt het meest geneigd aanwijzingen van Iran op te volgen. Aanhangers van de raad praten echter niet over Iran maar over Irak. Tijdens de bedevaart van de afgelopen dagen bijvoorbeeld zag je overal portretten van Iraakse grootayatollahs en maar een enkele van Khomeini. Veel van de mensen die deze week op bedevaart naar Najaf zijn gekomen, zijn te jong om zich de tijd te herinneren dat Khomeini hier woonde en grote groepen mensen ademloos toeluisterden als hij zijn lezingen over de revolutie gaf.
In Khomeini’s vroegere huis maakt sjeik al-Saedi zich zorgen over de toekomst van de heilige stad. Dat is er een van chaos en onzekerheid, zegt hij. „Er zij te veel stemmen binnengekomen. Amerika zal niet aan de zijlijn blijven staan. Er zijn te veel conflicterende meningen. Iedereen heeft zijn eigen agenda. Dit is niet de tijd voor dat soort democratie.”