Het OM verdenkt alle verdachten van het willen plegen van terreuraanslagen. De rechtbank in Den Haag was het daarmee eens, maar het gerechtshof in Den Haag vond in 2008 van niet. Nadat het OM in cassatie was gegaan bij de Hoge Raad, besliste deze dat het hof te strakke regels had aangehouden om deelname aan een terroristische organisatie te bewijzen. De zaak wordt daarom opnieuw behandeld door het gerechtshof in Amsterdam.

Jason W. kreeg op 23 januari 2008 vijftien jaar cel opgelegd voor vijf keer poging tot moord door het gooien van een handgranaat naar agenten van een arrestatieteam. Dat gebeurde tijdens een twintig uur durende belegering van een pand in Den Haag, waar de groep bijeenkomsten hield, en waar W. en A. werden gearresteerd.

Het terroristische aspect achter deze daad achtte het hof twee jaar geleden niet bewezen. De Hoge Raad liet dit oordeel in stand. Het OM, dat destijds achttien jaar cel eiste, eist nu daarom een jaar minder straf: voor poging tot moord zonder terroristisch oogmerk en lidmaatschap van een terroristische organisatie.

Het OM neemt het W. „zeer kwalijk” dat hij nooit spijt heeft betuigd aan de gewonden, terwijl hij wel de pers heeft gezocht om zijn daden achteraf in een „verontschuldigend” daglicht te plaatsen.

Tegen medeverdachte Ismael A. eist het OM nu 38 maanden cel: 15 maanden voor het bezit van handgranaten en 23 maanden voor deelname aan een terroristische organisatie. Twee jaar geleden kreeg hij bij het hof vijftien maanden cel voor het bezit van handgranaten, na een eis van achttien jaar cel. Hij werd toen vrijgesproken van poging de politiemensen te doden. Dit oordeel van het hof in Den Haag blijft staan.

Vier andere verdachten krijgen als het aan het OM ligt 23 maanden cel, tegen verdachte nummer zeven eiste het OM 19 maanden cel.