Aansluiten bij familietraditie
Judith Uyterlinde, die in 2001 haar debuut maakte met het boek ”Eisprong”, is erin geslaagd opnieuw een indrukwekkend boek te schrijven.
Op het eerste gezicht lijkt het boek aan te sluiten bij de traditie om een familiekroniek te schrijven, zoals bijvoorbeeld ”Het zwijgen van Maria Zachea” van Judith Koelemeijer. Maar Judith Uyterlinde kiest met haar boek voor een eigen, unieke wijze. Bij deze autobiografie weet ze namelijk op een knappe manier haar familiegeschiedenis met haar eigen adoptieprocedure te vervlechten.
De titel ”De vrouw die zegt dat ze mijn moeder is” doet in eerste instantie wat negatief aan. Al lezende wordt echter duidelijk waarom de auteur voor deze titel heeft gekozen.
De moeder van Judith moet een risicovolle operatie ondergaan in verband met een tumor in haar hoofd. De avond voor de operatie overhandigt haar moeder haar een doos met brieven die zijn geschreven door haar moeder (dus Judiths oma), Bep Bloemendal, aan een schoonzus. Dit moment vormt de aanleiding voor Uyterlinde tot het schrijven van een boek waarbij zij op een wel heel bijzondere geschiedenis stuit.
De brieven zijn in de Tweede Wereldoorlog geschreven. Door het lezen van deze brieven realiseert de schrijfster zich hoe weinig zij af weet van haar eigen Joodse verleden. Daarom gaat zij in gesprek met haar familieleden die de oorlog hebben meegemaakt.
In sobere bewoordingen wordt een ontzagwekkend beeld geschetst van een familie die voor een groot deel is omgekomen in de concentratiekampen. De kinderen van de omgekomen familieleden die gered konden worden zijn ondergebracht bij familie. De moeder van Uyterlinde bijvoorbeeld is de eerste jaren opgegroeid bij haar opa en oma. Deze opa verloor ook op jonge leeftijd zijn moeder en groeide niet op bij zijn biologische moeder. Voor de schrijfster een onthutsende conclusie dat zij met haar eigen procedure om een kind te adopteren aansluit bij een traditie.
Door middel van de verplichte voorlichtingslessen die zij moet volgen in het kader van de adoptieprocedure laat zij het grote contrast zien tussen vroeger en nu. Vroeger was er veelal geen oog voor het verdriet van een kind dat een moeder moest missen. Evenmin werd het kind geïnformeerd over de dood van de moeder. Kinderen kwamen er soms toevalligerwijze en op pijnlijke wijze achter dat de vrouw die ze hun moeder noemden in werkelijkheid helemaal niet hun moeder was. In de voorlichtingslessen is dit juist hét belangrijke thema. Erkend wordt dat een kind lijdt door de scheiding met de biologische moeder. Openheid ten aanzien van de reden van deze scheiding is van groot belang.
Duidelijk laten de beschreven personages zien dat hun identiteit gevormd is door het verleden. Dat kan dan leiden tot pijnlijke conclusies. De moeder van Uyterlinde geeft bijvoorbeeld aan niet zozeer bang te zijn voor de operatie op zich, maar voor het feit dat haar hoofd kaalgeschoren wordt. Want „kaal is voor haar de voorbode van dood. Haar familie werd ook in de oorlog kaalgeschoren.”
Omdat er twee generaties worden beschreven is het soms lastig de personages uit elkaar te houden. De stamboom voor in het boek is daarom zeer behulpzaam. Verder is het boek mooi vormgegeven met foto’s. Het is erg jammer dat het verhaal hier en daar wordt ontsierd door vloeken. Pijnlijk duidelijk wordt ook dat de hoofdpersonen bewust hebben gekozen voor een atheïstische levenshouding. Het is niettemin een knap geschreven boek dat onmiskenbaar een diepe indruk achterlaat.
De vrouw die zegt dat ze mijn moeder is, Judith Uyterlinde; uitg. Ambo/Anthos, Amsterdam, 2010; ISBN 978 90 263 2296 9; 240 blz.; € 19,95.