Commentaar: Harry Mulisch: schepper zonder God
Een schrijver is een schepper en Harry Mulisch nam dat letterlijk. De door hem bewonderde nihilist Nietschze had verklaard dat God dood was en Mulisch nam graag Zijn plaats in. Met zijn literaire oeuvre creëerde hij een nieuw omniversum, pretendeerde hij de werkelijkheid te doorgronden en naar zijn hand te zetten. Niet voor niets gaf hij zijn roman de titel ”De ontdekking van de hemel” mee.
In een interview zei Mulisch eens, doelend op zijn filosofisch bouwwerk in ”De compositie van de wereld” (1980): „Als God zou bestaan, dan zou hij de wereld gemaakt hebben volgens dit systeem.” In ”De procedure” (1998) zette Mulisch de ultieme stap. Van dode materie, van zwavel, waterstof en zuurstof, wordt in deze roman een levend wezen gemaakt, dankzij –let wel!– het spreken van de mens. „Zo ver zijn we nog niet, maar over vijftig jaar kunnen we dat zeker ook”, zei de schrijver daarover. Met andere woorden, dan heeft de mens God nergens meer voor nodig, precies zoals Mulisch dat in ”De ontdekking van de hemel” beschreef. Het is een krampachtige, huiveringwekkende en hernieuwde poging om als God te zijn. Het is de tragiek van de oerzonde uit het paradijs die in de menselijke genen zit. Een aangezien schrijvers de seismografen van de samenleving zijn, is het veelzeggend dat juist Mulisch als een van de grootste en populairste auteurs van ons land geldt.
Zijns ondanks zag Mulisch zich in ”Siegfried” overigens genoodzaakt als tegenhanger van het absolute ”Niets” (Hitler) ook de ”Totaal Andere” (God), op te voeren. En een seculiere recensent schreef naar aanleiding van ”De aanslag”: „De werkelijkheid is vaak niet minder toevallig dan de literaire werkelijkheid. Het gaat er alleen om de verschillende verbanden te signaleren, en Mulisch is daar een meester in. Je zou haast gaan denken dat er een godheid is die het leven op aarde dirigeert.” Het is triest dat Mulisch juist déze optie op voorhand uitsloot.
De vaardigheid waarmee Mulisch zijn gedachtegoed wist te verpakken maakt hem gevaarlijker dan collega’s als Maarten ’t Hart, Jan Wolkers of Jan Cremer. Niet gehinderd door de ‘ballast’ van een gereformeerde opvoeding, schotelde hij de lezer een wereld voor waarin God op een subtiele, listige manier uit het zicht verdwijnt. Mulisch zette zich niet af, hij schiep op een zelfverzekerde, overtuigende manier een eigen werkelijkheid, waarin de lezer wordt meegezogen.
Want schrijven kón Mulisch, daarover mag geen misverstand bestaan. Maar juist daarom is het aangrijpend dat hij, met zulke talenten begiftigd, zo opgetogen met vuur speelde. De man die zei Hitler te hebben begrepen, legde ook op hoge leeftijd nog maar bitter weinig zelfkennis aan de dag. Hij mocht dan –naar eigen zeggen– de hemel hebben ontdekt, hij ontnam zichzelf en anderen het zicht op God. Wijze lessen uit de door hem bewonderde Bijbel legde hij naast zich neer. De Prediker had immers een dringende waarschuwing voor de veelschrijver: „Wees niet te snel met uw mond, en uw hart haaste niet een woord voort te brengen voor Gods aangezicht; want God is in de hemel, en gij zijt op de aarde.”
Dat laatste zou de –heilzame– ontdekking van zijn leven zijn geweest.