In memoriam: Harry Mulisch (1927-2010)
Sinds het overlijden van Willem Frederik Hermans en Gerard Reve, noemde hij zich graag ”De grote één”. Valse bescheidenheid was Harry Mulisch vreemd. Sterker nog: zonder schroom nam hij de plaats in van God die door Nietszche was doodverklaard.
Mulisch was een oeuvrebouwer, geen zinnen- of zelfs maar boekenschrijver, zei hij zelf. Zijn verzamelde werk beschouwde hij als „een totaliteit, één groot organisme, waarin elk onderdeel met alle andere verbonden is door ontelbare draden, zenuwen, spieren, strengen, kanalen.” Dat organisme kon ontstaan dankzij Mulisch’ levensfilosofie, waarmee hij probeerde de samenhang achter het menselijk handelen en achter het historische proces te duiden. Mulisch dacht graag in grote systemen, in alomvattende mythen. Hij focuste op het geheim van het bestaan, niet eens zozeer om het te ontrafelen, maar om het te verankeren in zijn (niet: de) werkelijkheid. „Het beste is, het raadsel te vergroten”, was zijn paradoxale stelling.
Juist de paradox vormde de kern van Mulisch’ denkwijze, zelfs van zijn persoon. Ooit zei hij: „Ik bén de Tweede Wereldoorlog.” Hij doelde daarbij op het feit dat zijn moeder Joodse was van Duitse komaf en zijn Oostenrijks-Hongaarse vader een collaborateur die tot het eind van de bezetting bij de Amsterdamse roofbank Lippman-Rosenthal & Co werkte. Om het nog ingewikkelder te maken: vader Mulisch zorgde er in de oorlog wél voor dat zijn ex-vrouw –ze scheidden in 1936– uit handen van de nazi’s bleef.
Dat verklaart Mulisch’ fascinatie voor de complexiteit van de schuldvraag. In ”De aanslag” (1982) is dit het hoofdthema: wie heeft de NSB’er Fake Ploeg doodgeschoten en wie is verantwoordelijk voor de desastreuze gevolgen? Daders kunnen slachtoffer zijn, en andersom.
Eerder stelde Mulisch vergelijkbare vragen aan de orde in de roman ”Het stenen bruidsbed” (1959): de Amerikaanse gevechtsvlieger Norman Corinth keert na de Tweede Wereldoorlog terug naar de verwoeste Duitse stad Dresden die hij zelf heeft helpen bombarderen.
Met de vraag naar schuld, schuldgevoel en verantwoordelijkheid worstelde Mulisch ook in de journalistieke bundel ”De zaak 40/61”. In 1961 woonde hij voor Elseviers weekblad in Jeruzalem het proces bij tegen Adolf Eichmann, de man die de Jodenvernietiging met ambtelijke precisie uitvoerde. In het blad schreef Mulisch: „De zaak-Eichmann heeft meer met mij te maken dan ik zelf weet.” Opvallend genoeg schilderde hij Eichmann niet af als de personificatie van het kwaad, maar typeerde hem als een superambtenaar.
De gedachte dat ook de wereld, de kosmos, op een paradoxale manier in elkaar zit, zette zich al vroeg bij Mulisch vast. Op jonge leeftijd begon hij aan de (pseudo-)filosofische studie ”De compositie van de wereld”, die in 1980 verscheen. In dat boek ontvouwde Mulisch de formule die alle verschijnselen uit verleden, heden en toekomst zou verklaren en met elkaar in harmonisch verband zou brengen. De sleutel tot het verstaan van de werkelijkheid vond hij in het –paradoxale– gegeven dat een toon wel en niet gelijk is aan dezelfde toon een octaaf hoger.
Hoe weinig wetenschappelijk deze these ook mocht zijn –de bedenker dacht er zelf anders over–, hij ligt ten grondslag aan vrijwel alle romans van Mulisch. ”De ontdekking van de hemel” is zonder twijfel het sterkste voorbeeld. In dit vuistdikke boek –in 2007 gekozen tot het beste Nederlandstalige boek aller tijden– creëerde Mulisch een omniversum waarin alles zijn plek heeft en waarin niets toevallig gebeurt. Op de aarde hebben wetenschap en techniek de wetten van Mozes verdrongen. Daarom wordt in de hemel een plan gemaakt om het verbond tussen God en de mens weer ongedaan te maken: de stenen tafelen met de Tien Geboden moeten worden teruggebracht. Een engel zorgt ervoor dat er op aarde iemand wordt geboren met de juiste genetische samenstelling om deze opdracht uit te voeren. Alle gebeurtenissen in de roman staan met deze taak in verband.
„In mijn boeken bestaat het toeval niet”, zei Mulisch eens in een interview. Dat was een open deur, want in geen enkele goede roman komen toevalligheden voor. Alle beschreven gebeurtenissen zijn zinvol binnen het kader van het boek omdat er een schrijver is die voor de samenhang zorgt. Maar Mulisch ging een stap verder. Hij haalde de werkelijkheid binnen het raamwerk van zijn fictie en stelde die bloot aan diezelfde wetmatigheid. Een duidelijk voorbeeld is Mulisch’ laatstverschenen roman ”Siegfried” (2001). Daarin legde hij een verband tussen de conceptie van Hitler en het krankzinnig worden van nihilist Nietzsche. „De nacht die in Nietzsches geest viel, was de duisternis van de baarmoeder waarin Hitlers lichaam gestalte aannam.”
Door het leggen van dergelijke verbanden tussen zaken die ogenschijnlijk niets met elkaar te maken hebben –in de filosofie spreekt men van metabletica– krijgt de geschiedenis samenhang, betekenis, zin. Het is een vorm van mythisch denken.
De grote paradox bij Mulisch is dat hij wel verbanden bespeurde die verre van toevallig zijn, maar dat de ”Auteur” Die hiervoor verantwoordelijk is in zijn ogen niet bestond. In dat opzicht was hij zelf een kind van Nietzsche. Mulisch kende zijn plaats niet. Als kunstenaar was hij ontegenzeggelijk in staat een nieuwe werkelijkheid met woorden te scheppen. Maar dat gaf hem niet het recht, laat staan de macht, om de geschapen werkelijkheid naar zijn hand zetten. En dat is precies wat hij beoogde. In een interview zei Mulisch eens, doelend op zijn filosofisch bouwwerk uit ”De compositie van de wereld”: „Als God zou bestaan dan zou hij de wereld gemaakt hebben volgens dit systeem.” De tragiek is dat de oerzonde uit het paradijs in de menselijke genen zit: als God willen zijn.
Bij Mulisch trad dit op een bijzondere wijze aan het licht. In zijn roman ”De procedure” maakt de biochemicus Victor Werker van dode materie –zwavel, waterstof en zuurstof– een levend wezen. In een interview zei Mulisch daarover: „Zo ver zijn we nog niet, maar over vijftig jaar kunnen we dat zeker ook.” Met andere woorden, dan heeft de mens God nergens meer voor nodig, precies zoals Mulisch dat in ”De ontdekking van de hemel” beschreef.
Zijns ondanks zag Mulisch zich in ”Siegfried” genoodzaakt als tegenhanger van het absolute ”Niets” of de ”absolute Anti-Christ” (Hitler) ook de ”Totaal Andere” (God), op te voeren. Net als in ”De ontdekking van de hemel” overigens. Zelf zou hij dit ‘probleem’ met mulischiaanse zwier onschadelijk weten te maken door het als zijn persoonlijke paradox te kenschetsen. In het Boekenweekgeschenk ”Het theater, de brief en de waarheid” (2000) liet hij de hoofdpersoon zeggen: „Dat ik nooit bang ben geweest voor tegenstellingen, zelfs niet voor tegenspraken, ligt natuurlijk ten grondslag aan mijn zielsverwantschap met die dialectische kardinaal uit het begin van de vijftiende eeuw.” Die kardinaal was Nicolaus Cusanus (1401-1464), aan wie Mulisch schatplichtig was. De humanistische filosoof ontwikkelde onder meer het begrip ”coincidentia oppositorum”, het overeenkomen van tegengestelde zaken in een oneindig ver punt, te weten God. Het typeert Mulisch dat hij dit begrip met speels gemak op zichzelf en op zijn wereldbeeld toepaste.
Blijft overeind dat ook Mulisch niet kon leven met de gedachte dat met het sterven een definitief einde intreedt. In ”De elementen” zegt de hoofdpersoon Dick Bender dat sterven de zin van het leven uitmaakt omdat sterven niet leidt tot de dood maar tot overgaan in het ondefinieerbaar ”andere”: de wereld van Plato’s ideeën of van de mythen. Iets wat Mulisch in ”De ontdekking van de hemel” omschreef als de wereld voorbij het verdwijnpunt van twee perspectieflijnen.
Maar toch, de argeloze lezer kan er danig door in verwarring raken. Als het leven zin heeft, moet er ook een Zingever zijn. In een artikel op derecensent.nl schreef Edwin Fagel naar aanleiding van “De aanslag”: „De werkelijkheid is vaak niet minder toevallig dan de literaire werkelijkheid. Het gaat er alleen om de verschillende verbanden te signaleren, en Mulisch is daar een meester in. Je zou haast gaan denken dat er een godheid is die het leven op aarde dirigeert.”
Geen gekke gedachte. De Nederlandse Geloofsbelijdenis heeft er een prachtig artikel over.