In zijn „presidentiële proclamatie” in het Witte Huis verklaarde president George W. Bush dat „we vandaag zijn samengekomen om God te danken voor de vele zegeningen die onze natie ontvangen heeft, om onze behoefte aan Zijn wijsheid en genade te erkennen en Hem te vragen of Hij ook in de toekomst over ons land wil waken.” Sinds 1795, toen president George Washington de ”National Day of Prayer” uitvaardigde, spreken presidenten op die dag het volk toe.

Bush zei verder dat Amerikanen tot verschillende religies behoren en bidden in kerken, synagogen, tempels, moskeeën en in huizen. „In het gebed delen we de universele wens te spreken met en te luisteren naar onze Maker en om te zoeken naar de plannen die Hij met onze levens heeft.”

De president wees ook op de „successen op het slagveld, alhoewel de uitdagingen nog altijd voor ons liggen. Het gebed maakt onze weg niet gemakkelijk, maar kan ons wel kracht en hoop voor de reis geven.”