Het geloof van de wetenschap
De wetenschappers Dawkins, Harris en Hitchens staan bekend als de ”nieuwe atheïsten”. De publicaties van deze auteurs waarin zij niet moe worden zich uit te spreken over wat er allemaal fout is aan God en religie zijn veelal bestsellers.
Volgens deze auteurs is theologie totaal overbodig, alleen de wetenschap is bevoegd om te oordelen of God bestaat. Zij propageren een ”wetenschappelijk naturalisme”, dat wil zeggen alleen de natuur, inclusief de mens en zijn creaties, bestaat werkelijk. God bestaat niet.
De rooms-katholieke Amerikaanse theoloog John Haught laat zien dat het ”nieuwe atheïsme” geheel niet nieuw is. Hij toont ook overtuigend aan dat, hoewel de aanhangers niet van God willen weten, er wel sprake is van een dogma, een geloofsbelijdenis, namelijk de wereldvisie van het naturalisme. De ”nieuwe atheïsten” kunnen dan ook beter gezien worden als evangelisten van deze wereldvisie. Zij laten alle inbreng van grote theologen links liggen en gaan alleen in op fundamentalistisch christelijke literatuur. Theologie is voor hen per definitie niet belangrijk.
Haught toont aan hoe dwaas de gedachte is om God als een hypothese te zien die door wetenschappelijk onderzoek weerlegd kan worden. Het verweer van de auteur tegen de stelling dat geloven genetisch bepaald is, vind ik niet het sterkste punt. Hier wordt met losse flodders geschoten. Het lijkt erop dat partijen volledig langs elkaar heen praten.
De pagina’s over ethiek en de vraag of we goed kunnen zijn zonder God zijn veel spannender. De ”nieuwe atheïsten” baseren zich enkel en alleen op de rede. Maar is de rede, de ratio, nu de diepste bron van hun kennen of het vertróúwen op die rede? In het laatste geval, zo stelt Haught, is er sprake van een geloofssprong, waarvan men zich blijkbaar niet bewust is. Geloof is in die zin geen vijand van de rede, maar juist de scherpste kant ervan.
De meeste moderne wetenschappers en filosofen volgen Einstein wanneer hij stelt dat de wetteloosheid van de natuur niet in overeenstemming te brengen is met het vertrouwen in een persoonlijke godheid. Waar Darwin staat voor de ontmythologisering van het leven door de biologie, daar vertegenwoordigt Einstein de moderne ontpersonalisering van de kosmos door de natuurkunde. Haught laat zien hoe het naturalisme alles objectiveert en elke subjectieve kant van de natuur negeert. Daarmee wordt iedere idee van persoonlijkheid verbannen uit de wereld van de naturalisten.
En dit geldt consequent doorgevoerd ook voor de persoonlijkheid van God. Ook deze depersonalisatie van de kosmos is niet nieuw en was al voor Darwin en Einstein zo goed als voltooid. Haught stelt dat hiermee de aanwezigheid van een persoonlijk God verdwijnt, een God die een uitnodiging doet aan ieders persoonlijke bewustzijn om boven zichzelf uit te stijgen en op zoek te gaan naar zingeving, waarheid, schoonheid en goedheid. Helaas spreekt de vertaling in dit hoofdstuk consequent over ”betekenis” waar ”zingeving” bedoeld is. Dat maakt het niet altijd gemakkelijk het betoog te volgen.
Het is jammer dat Haught een heel aantal keren nogal fel afgeeft op aanhangers van creationisme en Intelligent Design. Hij weet blijkbaar de intentie van deze christenwetenschappers niet op waarde te schatten. Ondanks de vele taalfouten en moeizame zinnen (in de Nederlandse vertaling) is dit een waardevol boek, omdat Haught de schijntegenstelling tussen geloof en wetenschap probeert te ontmaskeren. Of hij daarin geslaagd is, hangt af van het oordeel van de lezer.
Nieuw atheïsme. Een kritische reactie op Dawkins, Harris & Hitchens, John Haught; uitg. Kok, Kampen, 2010; ISBN 978 90 435 1645 7; 191 blz.; € 19,90.
De auteur is redacteur van de commentarenserie ”Studiebijbel” bij het Centrum voor Bijbelonderzoek.