De bozen
Jesaja 48:22
„Maar de goddelozen hebben geen vrede, zegt de Heere.” Onder goddelozen moet men zulke mensen verstaan die ongerust beroerte verwekken. Zij zijn zelf ongerust en gunnen ook hun medemensen geen rust. Van de goddeloze zegt David dat zijn wegen te allen tijde tot smart maken. De goddelozen slapen niet zo zij geen kwaad gedaan hebben. Hun slaap wordt weggenomen als zij niet iemand hebben doen struikelen. Pas als de bozen in het graf liggen, houden zij op met ruzie maken. Zij beroeren door hun zonden landen en steden, zodat de godzaligen er zuchten en treuren. Jozua (7:25) zei tot Achan: „Hoe hebt gij ons beroerd? De Heere zal u beroeren te dezen dage!”
De goddelozen zijn ook zij die veroordeeld zijn als schuldige. Dat is zo omdat zij, wanneer zij voor het gericht gedaagd worden, hun zaken niet goed weten te maken. Zo hebben zij geen gerechtigheid naar de Wet, want die hebben zij geschonden door hun gruwelen. Zij hebben geen gerechtigheid naar het Evangelie, want zij zijn zonder Christus en missen het geloof in Hem. David bidt in Psalm 5:11: „Verklaar hen schuldig, o God; laat hen vervallen van hun raadslagen…” Hij die niet gelooft, is alrede veroordeeld. De goddeloze die in het gericht wordt gedaagd, kan daar niet bestaan.
Henricus de Frein, predikant te Middelburg
(”De ongelukkige staat der godlozen”, 1722)