Geen applaus of ajuus in eredienst
Een eredienst die begint met „Goede morgen broeders en zusters”, is geen eredienst. „Een dienst moet inzetten met de groet in de Naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes”, vinden de docenten van het theologisch seminarium van de Bond van evangelische gemeenten en vrije kerken (baptisten- en broedergemeenten) in het Duitse Elstal, bij Berlijn.
Ze schrijven dit in een artikel getiteld ”Aantekeningen bij het thema eredienst”, dat is opgenomen in het laatste nummer van het tijdschrift ”Theologisches Gespräch - Freikirchliche Beiträge zur Theologie”.
Volgens de Duitse docenten behoort een eredienst te beginnen in de Naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes. Het begroeten van de aanwezigen komt pas op de tweede plaats. Ook applaus, bravogeroep en een afsluitend „Tschüß” („ajuus”) zijn in hun ogen ontoelaatbaar. De poging bezoekers door middel van een van de tv afgekeken presentatiestijl aan te trekken is „onwaardig verstoppertje spelen.”
De in de bond -met 86.000 leden grootste vrije kerk in Duitsland- steeds populairder wordende „gasterediensten” (die zijn toegesneden op de luister- en kijkgewoonten van buitenkerkelijken), komen er evenmin goed van af. „Een slechts op gasten georiënteerde dienst dient noch God, noch de gasten”, oordelen de docenten. Bijbels gezien oriënteert een eredienst (in het Duits: Gottesdienst) zich immers op God. Om dezelfde reden behoort in de kerkdienst niet „een goed gevoel” centraal te staan, maar het Evangelie.
Ook bij het uit charismatische kringen stammende „lofprijzingsgedeelte”, met liederen en vrij uitgesproken gebeden, leggen de scribenten de vinger. Naar hun mening mag dit deel niet zo eenzijdig gericht zijn op het gevoel dat de „juiste” aanbidding wordt ingeruild voor een „verheven stemming.”
Kritiek uiten ze verder op het bidden in tongentaal. „Het gebeuren in de eredienst behoort de geestelijke groei van de verzamelde gemeente te dienen en moet derhalve voor iedereen verstaanbaar zijn.” Zonder uitleg of vertaling moet deze praktijk achterwege blijven. Hetzelfde geldt voor het in veel gemeenten geliefde „zingen in tongen”: ook dat komt niet overeen met de apostolische richtlijnen.
De docenten zijn er ook van overtuigd dat in de diensten van de vrije kerken plaats moet worden ingeruimd voor een voorgeformuleerde geloofsbelijdenis. De baptisten hebben, met hun afwijzing van formulieren, ook de vastgelegde geloofsbelijdenis uit de kerkdienst verbannen en in plaats daarvan ruimte geboden aan persoonlijke getuigenissen en ervaringen.
De auteurs pleiten ten slotte voor het handhaven van de collecte als „teken van de overgave van de gelovige aan God.” Het collecteren moet niet slechts worden beschouwd als een „onzichtbare bankoverschrijving.”