Commentaar: Religieuze wanen
Onder het thema ”Waan zinnig” houdt de Christelijke Vereniging voor Psychiaters, Psychologen en Psychotherapeuten morgen haar najaarscongres. Een bijeenkomst waarop vanuit de praktijk van de psychiatrie tussen professionals van gedachten gewisseld wordt over religieuze wanen.
Zijn psychische onderwerpen altijd al breekbaar omdat er achter het onderwerp een individu zit dat vaak in grote nood verkeert, als het over religieuze wanen gaat, is extra voorzichtigheid geboden. Hier moeten doktoren namelijk proberen uit te zoeken wat geestelijk is en wat psychisch en waar die twee in elkaar overlopen.
Een welhaast onmogelijke opgave. Ook omdat er niet weinig wetenschappers zijn die het liefst iedere uiting van religie bestempelen als een vorm van geestesziekte. Want geloven in iets of in Iemand Die niet te bewijzen is, balanceert volgens hen per definitie op de rand van de waanzin.
Tegelijk is het duidelijk dat niet alles wat zich geestelijk uit, ook geestelijk is. Iemand die manisch depressief is, kan tijden hebben van grootheidswaan. Hij of zij denkt dan bijvoorbeeld God of Christus te zijn. Je hoeft, als betrokken omstander, niet veel psychische of religieuze kennis te hebben om te weten dat het hier gaat om een ziekte en niet om een authentieke religieuze beleving.
Maar zo duidelijk ligt het lang niet altijd. Hoe kan een predikant of een ouderling een gemeentelid begeleiden dat vreest de zonde tegen de Heilige Geest gedaan te hebben? Hoe ga je vanuit de christelijke gemeente om met iemand die zo diep gebukt gaat onder zondekennis dat hij weg dreigt te zakken in een levensbedreigende wanhoop? Wanneer moet je als pastoraal werker professionele hulp inschakelen? En hoe ga je ermee om als het gemeentelid dit zelf niet wil?
Vragen te over. Simpele antwoorden zijn er bij dit thema niet en nooit. Vandaar ook dat het buitengewoon nuttig is dat christelijke hulpverleners met elkaar hierover spreken en vanuit hun deskundigheid ambtsdragers voorlichten over deze zaak.
Hoewel je voorzichtig moet zijn om stellige uitspraken te doen over zo’n breekbaar onderwerp, kan er wel iets gezegd worden dat kan dienen als een handvat voor pastoraal werkers.
Het eerste is dat ambtsdragers alle religieuze ervaringen van gemeenteleden dienen te toetsen aan de Bijbel. Dat geldt voor een profetie die iemand zegt gekregen te hebben, maar niet minder voor andere zaken. Is er bij een gemeentelid die intense verslagenheid ervaart door zondekennis bijvoorbeeld ook oog voor wat de Bijbel zegt over genade en vergeving? Of wordt iedere verwijzing daarnaar verworpen?
Het tweede is dat ambtsdragers trouw mogen en moeten zijn omdat God trouw is. Juist gemeenteleden met psychische problemen kunnen soms iedereen van zich wegduwen. Of ze vertellen steeds hetzelfde verhaal, zonder dat er enige interactie mogelijk is. Terecht zegt psychiater E. de Jong vandaag in deze krant dat juist ook dan een ambtsdrager iets kan afschaduwen van God, „Die er altijd is.” Dat is geen dooddoener, maar een boei waaraan ambtsdragers én gemeenteleden zich mogen vastklemmen.