Friedrich Meisner, genezer of bedrieger?
Titel:
”De vijfde winter van de magnetiseur”
Auteur: Per Olov Enquist; vert. Cora Polet
Uitgeverij: Ambo, Amsterdam, 2002
ISBN 90 263 1749 2
Pagina’s: 232
Prijs: € 22,50. Na het daverende succes van ”Het bezoek van de lijfarts” van de Zweedse schrijver Per Olov Enquist kon een vertaling van een van zijn andere boeken niet uitblijven; het werd ”De vijfde winter van de magnetiseur”.
Het opvallende aan de recent verschenen Enquist-vertalingen is dat de originelen al tientallen jaren geleden zijn uitgekomen; ”De vijfde winter van de magnetiseur” kwam in Zweden in 1964 op de markt. Onze ’eigen’ Anna Enquist kende het werk van de Zweed al langer; juist omdat hij in Nederland vrij onbekend was, heeft ze haar pseudoniem aan hem ontleend.
”De vijfde winter van de magnetiseur” gaat over de historische figuur Friedrich Meisner; de titel geeft precies aan welke periode in zijn leven het boek beslaat. De 45-jarige magnetiseur Meisner, beroemd in Wenen, Parijs en half Zwitserland, staat aan het begin van de winter van 1793. In de zomer van dat jaar, waarin hij rondtrok over het Duitse platteland, genas hij dieren. Veel mensen bejegenden hem met respect, maar wantrouwden hem tegelijkertijd of waren bang voor hem. Meisner, een ”koude kikker”, boekte vele vermeende successen, maar één moment waarin hij zijn zelfbeheersing verloor, zijn lust volgde en een jonge vrouw nam, werd hem door de daaropvolgende woede van de boeren bijna fataal. Die zeldzame ogenblikken van zwakte zouden hem later, ondanks de levensbedreigende ervaring die hem op het platteland ten deel was gevallen, toch weer te sterk worden.
Het is een sterke zet van de schrijver om te openen met de benarde positie waarin Meisner zich bevindt. Hij weet met goedgekozen woorden indringend te beschrijven hoe de man zich van enkele van zijn belagers ontdoet en er zelfs in slaagt de man die hem moet bewaken, over te halen met hem te vluchten. De spanning van de eerste bladzijden zal later helaas niet zo sterk meer terugkeren.
Meisner trekt met zijn kersverse volgeling het door de pest getroffen Duitse land door, neemt het er maar weer even van als een weduwe en haar dochter zich bij hen voegen en weet zich op een gruwelijke manier van een behoorlijk geldbedrag te voorzien, zodat hij zich in ieder geval in nette kleding kan steken.
Als hij in de stad Seefond aankomt, vat hij zijn beroep van magnetiseur weer op. Twee artsen in de stad, tot dan toe vrienden, worden door de aanwezigheid van Meisner uit elkaar gedreven. De ene, Selinger, wiens blinde dochter door Meisner wordt genezen, raakt diep onder de indruk van zijn verrichtingen, maar blijft twijfelen aan de waarheid van zijn beweringen. De ander, Steiner, houdt van meet af aan vol dat de magnetiseur een charlatan is; Meisner kan daardoor een riskante maar aantrekkelijke weddenschap met hem aangaan wie van hen in staat is een patiënt te genezen.
Selinger komt er in zijn dagboek niet uit of Meisner nu een volmaakte bedrieger is of niet. Hij betrapt hem weliswaar op oplichterij bij een ’genezing’, maar hij kan toch niet voor honderd procent geloven dat Meisner geen enkele recuperatiegave bezit.
Juist het gegeven dat iemand zegt zijn krachten van God te hebben gekregen, zoals Meisner doet, en het dilemma dat daardoor ontstaat -is dat nu waar of niet?- maakt dit boek aantrekkelijk om te lezen, afgezien van enkele plattere passages. Het geloof op de gezichten van de Duitse boeren of stadsbewoners is bijna tastbaar in Enquists beschrijving als ze Meisner horen praten over zijn vermogens; hoe zouden wij hebben gekeken als we twee eeuwen geleden onder zijn gehoor hadden gezeten?