Vakgroep Restauratie 30 jaar
De Vakgroep Restauratie bestaat dertig jaar. Hoewel veel in de branche veranderde, bleven de speerpunten gelijk: zorgen voor goede opleiding van bouwlieden en pleiten voor continuïteit in het aantal opdrachten en het beschikbare geld daarvoor.
Het restaureren van monumenten is een specialisme binnen de bouw, zegt Boudewijn de Bont, voorzitter van de vakgroep en zelf directeur van een aanzienlijk bouwbedrijf. „De 38 aangesloten restauratiebedrijven zijn in opzet gewoon bouwbedrijven. Ze werken ook met timmerlieden, metselaars en uitvoerders; ze moeten ook calculeren, voorbereiden en inkopen.
Maar in de restauratie werk je met heel goede timmerlieden en metselaars, die hun vak onder de knie hebben en bovendien goed opgeleid zijn voor dat specialisme. Ze kennen de materialen, ze weten van bouwstijlen. Ze werken dan ook aan projecten met karakter, met identiteit. Ze timmeren niet wat aan elkaar, ze bouwen een kerk, een kasteel of een toren. Wat je maakt, is gewoon ontzettend mooi. En als je klaar bent, wordt er iets bijzonders opgeleverd. Die mannen gaan in het weekend met hun vrouw en kinderen naar de bouw om te laten zien waar ze mee bezig zijn. Daar hoef je in een Vinex-wijk niet om te komen.”
Het vak moet je wel aanspreken, weet De Bont. „Mensen die bij een restauratiebedrijf gaan werken, blijven er of drie maanden of hun hele leven. Sommigen lopen al snel gillend weg. Zij willen heel veel voortgang in het werk; veel stenen leggen, en aan het eind van de dag een lange muur zien. Dat geeft hun voldoening. Maar dan moeten ze niet bij ons zijn. Hier is het kleinschaliger; restauratie vraagt behalve vakbekwaamheid veel geduld.”
Hoewel er momenteel veel te weinig jonge mensen instromen in de bouw, blijft de interesse in het restauratievak onverminderd groot. „Maar dan moet je die jongelui wel een goede opleiding kunnen geven en garantie dat ze in dit vakgebied aan het werk kunnen blijven. Continuïteit is van wezenlijk belang.”
De vakgroep probeerde de opleiding eerst te stimuleren door een eigen docent aan te trekken, Joop Hofmeijer. Hij gaf les bij de verschillende aannemers en op de bouwplaatsen. Veel oudere vaklieden komen uit de ‘school Hofmeijer’. Toen de docent echter met pensioen ging –zo’n tien jaar geleden– werd de opleiding ondergebracht bij Fundeon, die ook de algemene opleiding voor de bouw verzorgde. „Het werd geen succes, bleef te algemeen. Nu maakt de vakgroep vooral gebruik van het Nationaal Restauratie Centrum in Amsterdam. Dat bevalt goed.”
Het terrein van restauratie is volgens De Bont „erg subsidieafhankelijk. Bijna alle projecten die we uitvoeren staan of vallen met overheidsbijdragen. Het subsidiebudget en de hoeveelheid projecten zijn bepalend voor de continuïteit van de branche. Dat gold dertig jaar geleden, toen de vakgroep in het leven werd geroepen, dat geldt nu onverminderd.
Er was behoefte aan een gemeenschappelijk gezicht naar de overheid, een vakgroep die de gezamenlijke belangen behartigde. We zijn maar een kleine loot aan de bouwstam. Met een omzet van zo’n 400 à 450 miljoen euro krijgt ons belang soms minder gehoor. Het gaat om nog niet 1 procent van het totale bedrag dat jaarlijks in de bouw omgaat.
Juist die kleinschaligheid maakt je ook kwetsbaar als de markt te veel op en neer gaat.
Wij pleiten bij de overheid niet voor een steeds hoger volume aan subsidies, wij pleiten voor een constante stroom van geldsteun. We willen voorkomen dat we het ene jaar het werk niet aankunnen en veel mensen moeten opleiden en dat twee jaar later de markt onderuitgaat en er te weinig werk is. Je leidt mensen op, maar als er geen werk is, verlaten die mensen de branche weer en je ziet ze nooit meer terug. En twee jaar later moet je opnieuw mensen gaan opleiden.”
Daarom probeert de vakgroep namens de 38 deelnemende bouwbedrijven in gesprek te blijven met de beleidsmakers, de ministeries en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
De wet- en regelgeving is alle jaren heel ingewikkeld geweest, zegt De Bont. Bovendien heeft er een forse decentralisatie van de verantwoordelijkheden plaatsgehad en moet je dus bij veel meer tafels aanschuiven. „Het eigenlijke probleem blijft eenvoudig: er zijn weinig financiële middelen en de vraag naar restauratie is erg groot. Om de beschikbare koek zo eerlijk mogelijk te verdelen ontstaan er heel complexe regelingen.”
De vraag wat restauratie precies inhoudt, valt niet gemakkelijk te beantwoorden. Dertig jaar geleden was het redelijk eenvoudig: je bracht een monument terug in de oorspronkelijke staat, althans je ging terug naar een bepaald moment uit het leven van dat object. „Met gemak werd bijvoorbeeld een kap gesloopt of een erker verwijderd om terug te gaan naar de oorsprong. Gaandeweg werd men steeds behoudender in restauratie en werd ook aan jongere toevoegingen waarde toegekend. Ze maken deel uit van het monument en je moet er in principe van afblijven. Men wil ook respectvol omgaan met de recentere verbouwingen van het monument.” Er wordt de laatste jaren „meer conserverend en consoliderend gerestaureerd.”
Een ander gegeven is dat steeds meer monumenten nieuwe bestemmingen krijgen. Veel objecten, zoals bijvoorbeeld kerken, verliezen hun oorspronkelijke functie. Wil je een nieuwe bestemming geven aan een gebouw, dan moet je bereid zijn concessies te doen, met name op het gebied van historische kwaliteit.
Minister Rouvoet heeft vorig jaar het nieuwe monumentenbeleid gepresenteerd, het zogenoemde MoMoproject. Herbestemming is daarin een van de pijlers onder het beleid. „Monumenten moeten niet leegstaan, dat is slecht voor de staat van het gebouw. Maar je kunt ook niet overal museumpjes van maken. Dat is onbetaalbaar.”
Behalve aan continuïteit van opleiding en restauratieopdrachten wil de vakgroep veel aandacht besteden aan het vaststellen van kwaliteitseisen. „De minister heeft gezegd dat hij niet allerlei regeltjes wil vaststellen op dit gebied, maar vindt dat de branche zelf met kwaliteitswaarborgen moet komen, die de overheid daarna zal volgen. Daarmee zijn wij het eens, we werken immers al vijftien jaar zo.”
Voor het MoMoproject was veel draagvlak in de Kamer en De Bont „vertrouwt erop dat deze beleidslijn ook door het nieuwe kabinet geaccepteerd wordt.” Voor hem blijft het meer de vraag in hoeverre de voorgenomen bezuinigingen de monumentensector gaan raken. „Cultuur wordt hard getroffen, maar behoud en beheer van cultureel erfgoed wordt nog ontzien. Vooralsnog.”