Nobelprijs voor de wrede, die hebben we nodig
Op de man spelen, dat is zo’n beetje het lafhartigste wat je kunt doen in een discussie. Wie niet zakelijk met anderen over een thema kan praten en in plaats daarvan allerlei persoonlijke dingen van zijn gesprekspartner erbij betrekt, kan maar beter zijn mond houden.
De organisatoren van de Nobelprijzen doen niets anders dan op de man of vrouw spelen. Vorige week werden ze toegekend en prijkten de namen van de gelukkigen weer op de voorpagina’s van kranten. Mannen en vrouwen die zich verdienstelijk hebben gemaakt in de literatuur, de wetenschap of op het terrein van mensenrechten. Al sinds jaar en dag worden er geen denkbeelden of staten, maar mannen en vrouwen met concrete namen gelauwerd – slechts af en toe zit daar een organisatie of collectief tussen.
Nu zou dat op de man spelen door het Nobelprijscomité geen probleem zijn als er geen sprake was van een of andere heftige discussie. Bij literatuur en wetenschap is dat niet het geval: over schoonheid en wetenschappelijke vooruitgang zijn we het wereldwijd meestal wel met elkaar eens.
Dat ligt anders als het om mensenrechten gaat en een dissident de Nobelprijs krijgt toegewezen: de al jaren onder huisarrest staande Birmese activist Aung San Suu Kyi bijvoorbeeld, of –zoals eind vorige week– een Chinese dissident, Liu Xiaobo. Dan is het op de man en vrouw spelen onderdeel van een felle discussie tussen regeringen in Oost en West, en wel over politieke systemen – dictatuur en autocratie tegenover rechtsstaat en democratie.
Laat dit helder zijn: de regimes waaronder deze politieke gevangenen zuchten zijn met het vuile spelletje van op de man/vrouw spelen begonnen, en wel door hen keihard af te straffen en hen voor jaren te isoleren. Maar door hen van de weeromstuit te lauweren spelen de Nobelprijsuitreikers dat spelletje in feite mee. Natuurlijk is het allemaal goed bedoeld, en moet zo’n prijs hem of haar een hart onder de riem steken in de zin van: „Houd vol, wij staan achter je.” Maar het effect is vaak kwalijk, omdat regimes zo worden uitgedaagd een nieuwe zet te doen, uiteraard opnieuw over de rug van de dissident. Hen vanwege die prijs vrijlaten is wel het laatste wat ze zullen bedenken.
Natuurlijk zijn de laureaten in hun vaak eenzame situatie blij met zo’n prijs. Het is voor hen immers een hoogst persoonlijke strijd waarin ze volharden. Maar dat doen ze niet om, zoals nu vaak het geval is, in hun eentje te blíjven vechten. Wat dat betreft suggereert zo’n prijs meer dan het vaak concreet oplevert. Hoeveel Nobelprijswinnaars lopen er niet als ”lame ducks”, aangeschoten wild, rond? Voor de regimes die ze nog altijd tergen is hun eremetaal een dankbare schietschijf; in het Westen is het grote publiek hen allang vergeten. Alleen bij Amnesty International veren ze nog op als hun namen langskomen.
Dat heeft opnieuw alles met dat op de man/vrouw spelen te maken, zij het in een ander verband. Door bij de strijd tegen autoritaire regimes zich op die enkele dissident te richten en niet publiekelijk die regimes aan de kaak te stellen, biedt het Nobelprijscomité westerse regeringsleiders, toeristen en zakenlui de kans om rustig zaken te blijven doen met deze staten en hun zakelijke vertegenwoordigers. Kijk maar naar China. De hele westerse wereld verdrong zich vrijdag achter de microfoons om Liu Xiaobo geluk te wensen en andermaal zijn vrijlating te bepleiten. Reken maar dat op dat zelfde moment er vele honderden delegaties en reisgezelschappen naar Peking of Sjanghai vlogen om daar vette deals af te sluiten, of te gaan genieten van Chinese gastvrijheid.
Daarom is het tijd voor een Nobelprijs voor de wrede, waarbij onderdrukkende regimes in een cynisch showproces aan de kaak worden gesteld. En de prijs zelf? Die gaat naar dát westerse bedrijf of díé regering die zich optimaal verrijkt aan die staten in plaats van ze te boycotten. Wat mij betreft kan het er dan eventjes niet persoonlijk genoeg aan toe gaan.
Reageren aan scribent? buza@refdag.nl