Economie

Een fiscale hole-in-one

Demissionair minister van Financiën De Jager heeft laten weten dat hij het niet nodig vindt om de aftrekbaarheid van de kosten van een golflidmaatschap te beperken. Hole-in-one –zeg maar een doelpunt– voor golfende onder­nemers.

Bram Cornelissen
7 October 2010 11:36Gewijzigd op 14 November 2020 12:03
De Jager. Foto ANP
De Jager. Foto ANP

De Jager antwoordde dat onlangs op vragen van Tweede Kamerlid Bashir van de SP. Goed nieuws voor golfende 
ondernemers, zij kunnen –onder voorwaarden– de kosten van een golflidmaatschap in aftrek brengen op hun fiscale winst.

De reden van de Kamervragen van Bashir ligt ongetwijfeld in het feit dat het ministerie niet in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank in Arnhem begin dit jaar. De rechtbank oordeelde in deze enigszins merkwaardige zaak –na vier andere, negatieve uitspraken– dat de kosten van een golflidmaatschap niet aftrekbaar waren, omdat de kosten namelijk aangemerkt moeten worden als zogenaamde „representatiekosten” die niet of slechts beperkt aftrekbaar zijn. Volgens de rechtbank dragen zij slechts bij aan het uiterlijk vertoon van de belasting­plichtige, en gaat het dus in beginsel niet om zakelijke kosten voor de onderneming. Toch vond de rechtbank dat de belastingplichtige –een winkelier in tweedehands dameskleding– in deze zaak voldoende zakelijke motieven had voor het golflidmaatschap. De belastingplichtige verloor de zaak uiteindelijk –hij had geen beroep gedaan op gedeeltelijke aftrek van kosten en voldeed dus niet aan de formele eisen–, maar het was de eerste keer dat een rechterlijke instantie uitsprak dat een golflidmaatschap ook om overwegend zakelijke motieven zou kunnen worden aangehouden.

Ondernemers berekenen in beginsel jaarlijks hun fiscale winst. De winst wordt bepaald op basis van opbrengsten minus kosten. Fiscaal kan er pas sprake zijn van kosten als deze toerekenbaar en noodzakelijk zijn voor het drijven van de onderneming. Het moet gaan om zakelijke kosten. Zo is een nieuwe oven voor een bakker wel aftrekbaar, maar voor een arts niet (tenzij hij naast het behandelen van patiënten ook nog als ondernemer brood of taarten bakt). Niet alle kosten mogen dus zomaar in aftrek gebracht worden. De belastinginspecteur kan de zakelijkheid van kosten tot zekere hoogte toetsen. Als een redelijk denkend ondernemer de kosten niet zou maken (bijvoorbeeld omdat de kosten privé-elementen bevatten), dan zijn de kosten niet aftrekbaar.

De uitspraak van de Arnhemse rechtbank over het golf­lidmaatschap is in dit licht opvallend. In de zaak wordt zelfs niet een deel van het golflidmaatschap als privé aangemerkt. Opmerkelijk, want het is lastig voor te stellen dat de ondernemer in deze zaak alleen maar lid was van de golfclub omdat dit noodzakelijk is voor het runnen van haar kledingzaak. Het is aannemelijk dat de ondernemer het golf­lidmaatschap ook „ter vertier en vermaak” had afgesloten.

De uitspraak doet veel spreekwoordelijk stof opwaaien. Menig golfend ondernemer zal immers oren hebben naar aftrek van een relatief duur golflidmaatschap. Zoals gezegd stelde Bashir (SP) over dit onderwerp Kamervragen aan De Jager (Financiën). Die vindt het niet nodig om de aftrekbaarheid van de kosten van een golflidmaatschap te beperken. In zijn antwoord geeft de minister aan dat het subjectieve oogmerk van de ondernemer meespeelt bij deze beoordeling en dat de Belastingdienst voldoende in staat moet kunnen zijn om te beoordelen of de kosten zakelijke motieven hebben. Het is dan ook terecht dat de minister concludeert dat er geen wetswijziging nodig is.

Misschien juicht golfend Nederland overigens iets te vroeg. Het is namelijk sterk de vraag hoeveel gewicht aan de positieve uitspraak van één rechter moet worden toegekend. In eerdere gerechtelijke uitspraken werd al geoordeeld dat het golflidmaatschap voor bijvoorbeeld werknemers volledig als loon moest worden gezien (en dus ook is belast met loonbelasting), omdat sport en het lidmaatschap van een golfclub in beginsel als privé moeten worden gezien. Behalve dat de Arnhemse rechtbank gewoonweg tot een andere afweging kan zijn gekomen, zal het verschil ook zijn gelegen in de ruimere aftrekmogelijk­heden die ondernemers hebben in vergelijking met de strengere regels voor werknemers.

Dat men in de buurt van Arnhem van de golfsport houdt, blijkt ook uit een andere opvallende (recente) uitspraak van het hof in Arnhem. Het hof vindt dat er in deze zaak –waarbij een directeur-grootaandeelhouder via zijn bv een golflidmaatschap heeft– sprake is van een belastbaar voordeel voor de directeur-grootaandeelhouder. Het voordeel wordt echter niet verkregen uit de dienstbetrekking die de directeur-grootaandeelhouder met zijn bv heeft, maar uit het aandeelhouderschap in zijn bv. Interessant voor de betrokken directeur-grootaandeelhouder, aangezien dit voor hem tot een tariefsvoordeel leidt (maximaal 52 procent inkomstenbelasting in box 1, tegen 25 procent heffing in box 2 –inkomen uit een aandelenbelang– van de inkomstenbelasting).

De auteur is werkzaam bij PricewaterhouseCoopers Belastingadviseurs. Reageren aan scribent? fiscaliteiten@refdag.nl.

Meer over
Fiscaliteiten

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer