Uitspraak Europees Hof betekent huiswerk voor de kerken
De kerk moet kunnen aantonen dat de werkzaamheden van haar personeel de kernactiviteiten van de kerk raken, meent dr. mr. K. W. de Jong. Hij reageert op de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in twee zaken waarbij een kerkelijke medewerker in Duitsland was ontslagen vanwege zijn privéleven.
Wordt de vrijheid van kerken verder ingeperkt? Het artikel ”EU-hof tikt Duitse kerk op de vingers” (RD 24-9) en het RD-commentaar van de dag erna wekten wel die indruk. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens deed op 23 september in twee belangwekkende en met elkaar verwante zaken uitspraak. In beide zaken was een kerkelijke functionaris ontslagen vanwege de inrichting van zijn privéleven. Het ene geval betrof een organist in een rooms-katholieke parochie die na een scheiding opnieuw een relatie was aangegaan. In het andere geval ging het om het hoofd van de pr-afdeling van de mormonen in Duitsland, die overspel pleegde.
Het hof woog in beide situaties twee grondrechten tegen elkaar af. Aan de ene kant kunnen kerken zich beroepen op het recht op vrijheid van godsdienst, artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Aan de andere kant hebben de aangestelden recht op een privé- en familieleven (artikel 8 EVRM).
Het tegen elkaar afwegen van grondrechten is niet nieuw. Het was echter wel de eerste keer dat bij het ontslag van kerkelijke werknemers het recht op privé- en familieleven actief betrokken werd. Het is dan ook niet vreemd dat het RD-commentaar zich bezorgd toonde.
De uitspraak van het hof past onmiskenbaar in een trend. We kunnen natuurlijk vaststellen dat dat een verkeerde trend is, ons ertegen uitspreken. Dat zal vermoedelijk echter weinig helpen. Daarom enkele meer praktisch getinte kanttekeningen.
Het is niet toevallig dat beide zaken uit Duitsland afkomstig zijn. De Duitse kerken hebben tezamen meer dan 1 miljoen mensen in dienst. In Nederland zal het aantal kerkelijk aangestelden afgezien van geestelijken de 10.000 niet overschrijden. De frequentie waarmee in ons land grondrechten op de door het hof bedoelde wijze tegen elkaar worden afgewogen, zal dus aanzienlijk kleiner zijn. Kerken zullen er niet zo snel door in de problemen komen, maar het kan dus wel.
Verder is het zo dat het hof de organist bepaald niet simpelweg in het gelijk stelt. Een van de rechtbanken had zonder nader onderzoek de stelling van de organist overgenomen dat zijn functie de kernactiviteiten van de kerk niet raakt. Het hof wijst dat af. Dat geldt evenzo voor een beroep op het zelfbeschikkingsrecht zonder meer.
Het probleem zit in het feit dat het hof grondrechten tegen elkaar afweegt. Ten opzichte van eerdere arresten wordt het recht op vrijheid van godsdienst zwakker. Het hof weegt nu onder meer de mate waarin het gedrag van de ontslagen werknemers in hun functie de geloofwaardigheid van hun kerkgenootschap op het spel zet.
Het RD-commentaar noemt het onderscheid maken van het hof tussen functies gevaarlijk. Dat is begrijpelijk. Toch onderscheiden kerken vaak zelf ook. Een predikant wordt naar kerkelijk recht op een andere wijze beoordeeld dan bijvoorbeeld een koster. Als er kerkelijk onderscheid gemaakt wordt, moet dat verschil op enigerlei wijze ook door de wereldlijke rechter gehonoreerd kunnen worden.
Daar komt bij dat verder onderscheid soms terecht is. Neem een schoonmaker die ’s nachts werkt en zelden of nooit anderen tegenkomt. Kunnen aan hem qua gedrag en geloofsinhoudelijk dezelfde eisen worden gesteld als aan een fulltimekoster die voortdurend in contact is met gemeenteleden en gasten?
Het is overigens de vraag wat in de afwegingsmethodiek van het hof verkieslijker is: wel of geen onderscheid tussen functies. De beide uitspraken leveren een wat paradoxaal beeld op. Bij het ontslag van de mormoonse pr-directeur weegt het hof de functie expliciet mee; bij de rooms-katholieke organist lijkt dat niet het geval te zijn. Zou het hof het ”confessioneel gewicht” van de functie van organist nadrukkelijker hebben meegenomen, dan was de uitkomst mogelijk voor de kerk gunstiger geweest.
Het staat buiten kijf dat de uitspraak van het hof kerken kwetsbaarder maakt. Een kerkelijke werknemer kan zich nu in beginsel met succes beroepen op het recht op privéleven. Tegelijk moet goed beseft worden dat het om een afweging van grondrechten gaat. Dat biedt kerken kans zich te wapenen. In die zin brengt de uitspraak van het hof een stuk huiswerk met zich mee. Kerken zijn niet hulpeloos. Naarmate zij beter kunnen aantonen dat de werkzaamheden van hun werknemers direct met de geloofsovertuiging verbonden zijn, zullen zij in de afweging van grondrechten meer kans maken op een positief resultaat.
De auteur is predikant van de protestantse wijkgemeente Leidsche Rijn in Utrecht. Voor zijn studie Nederlands recht aan de Open Universiteit schreef hij een scriptie over de rechtspositie van kerken.