Gerechtigheid
Lukas 18:10
„Twee mensen gingen op in den tempel om te bidden, de een was een Farizeeër, en de ander een tollenaar.”
U die zo zwaar boven duizend anderen tegen God heb gezondigd, hebt u wel ooit met ernst en ijver, met veel hartelijkheid God om vergeving gebeden? Dat niet met enige waardigheid of deugd in u, maar om de verdienste van Christus, uit vrije genade, uit loutere ontferming? Deed u dat met de woorden: „O God! wees mij zondaar genadig?” Help mij, help mij of ik verga?
Weet u van zulke onderhandelingen met God? Zo ja, gelukkig bent u. U wordt ten avondmaal van de Heere geroepen.
Zo nee, gevaarlijk is dan uw staat. Op welke gronden denkt u tot God te naderen in het avondmaal? Hoe zult u daar pleiten kunnen op de volmaakte gerechtigheid van Christus? U bezit die niet, zo u zonder het sierkleed van Christus’ gerechtigheid nadert. Is het dan niet te vrezen dat u met de ongerechtigheid van de Farizeeër zult afgaan naar uw huis? Weet toch, zo u geen overvloediger gerechtigheid heeft dan de Farizeeër, u zult nooit in kunnen gaan in het Koninkrijk der hemelen.
Maar bent u over uw staat zeer verlegen en bekommerd, met de woorden: Lieve God! Wat zal ik doen? Ik raad u: Houd die gedachten en bekommering levend in u.
Johannes Barueth, predikant te Dordrecht (”De farizeeër en de tollenaar”, 1752)