De Jong: bouwer aan het vmbo
Hij was er vanaf het begin. J. de Jong zwaait donderdag af als directeur van de locatie Hoevelaken van het Van Lodenstein College. „Leerlingen uit de basis- en de kaderberoepsgerichte leerwegen zijn beweeglijker, maar die uit de gemengde en de theoretische leerwegen trekken meer hun mond open.”
De Jong is een Fries, geboren in Holwerd, getogen in Lemmer. De 41 jaar in onderwijsland begon hij als onderwijzer aan de Rijssense Delleschool. Vijf jaar later schoof hij in diezelfde plaats door naar de Christelijke Mavo.
Toen in Drachten een reformatorische lagere school begon, porde hij collega’s op er te solliciteren. Maar toen niemand ging, werd hij er zelf ”hoofd der school”. „Ze waren in Drachten uit arren moede al buiten de reformatorische kring naar een hoofd aan het zoeken. ’k Ben er op de valreep benoemd, waarbij ik meedeelde: Te zijner tijd ga ik terug naar het voortgezet onderwijs.
In de jaren daarna wachtte ik op de Pieter Zandt. Dan zou ik in m’n geboorteprovincie kunnen blijven wonen. Aanvraag na aanvraag werd afgewezen en de school in Kampen kwam er maar niet. Toen ben ik in 1981 naar de Udemansscholengemeenschap gegaan –de oudste reformatorische vmbo-opleiding van Nederland– en er altijd gebleven. Ik solliciteerde voor adjunct-directeur, maar werd docent aardrijkskunde en biologie –voor beide vakken was ik bevoegd–, tot ze na een halfjaar alsnog een derde directielid nodig hadden.”
De Amersfoortse lto/lhno-school startte in 1981 in een verwaarloosd gebouw in de binnenstad dat sloop in het vooruitzicht had. De Jong deinsde ervoor terug. „Niet om aan te zien. Een puinhoop. Moesten we daarin? ’k Heb serieus overwogen me terug te trekken. Maar in heel korte tijd is er iets fatsoenlijks van gemaakt.”
Na een jaar was het onderkomen te klein en kwam een knopenfabriek in Nijkerkerveen er als tweede locatie bij. Grote, hoge ruimten, waar wat dunne wandjes in werden gezet. Als alle klassen tegelijk de dag begonnen, vloeide het gezang samen tot een bonte kakofonie. Ook licht en ventilatie lieten te wensen over.
Nijkerk bood in het derde jaar een derde locatie: een kantoorpand. De Jong bleef eerst in Amersfoort achter en was er feitelijk (dis)locatiedirecteur. Een jaar later was hij dat in Nijkerk.
Toen kwam Hoevelaken in beeld: de gemeente wilde graag, de omwonenden wilden niet. Toen in 1984 een klein deel van het gebouw klaar was, kregen de vierde klassen techniek er onderdak. De rest van het nieuwe onderkomen moest nog worden gerealiseerd voordat de leerlingen van de vier locaties er konden worden samengebracht. En toen kon dat nóg niet, want het gebouw was direct te klein, en ‘Nijkerkerveen’ bleef nodig. „Voor een van mijn lessen was geen lokaal beschikbaar. Dus verzamelden de leerlingen zich op een vast punt en keken we of we in het lokaal van een zieke docent konden. Was dat niet het geval, dan moesten we ons in een hoek van de aula behelpen.”
Locatie Hoevelaken kreeg in 1990 een tweede gebouw: Stoutenburg, niet alleen vernoemd naar een naburig gehucht, maar ook naar de vrouw van ds. Udemans. Het ruimtegebrek verdween echter pas toen de scholen in Apeldoorn en Kampen vmbo-afdelingen begonnen en het leerlingenaantal in Hoevelaken van 2200 naar 1700 daalde.
De Jong maakte de invoering van de basisvorming in de lagere leerjaren mee. „Alle leerlingen kregen een spektakel aan vakken, van alles een beetje, want de leerlingen moesten alle kansen krijgen. Maar het was van alles te weinig, dus de leerlingen waren er niet mee geholpen. Ze kregen ook te veel verschillende docenten, en daardoor met niemand een hechte band. Gelukkig is de basisvorming later verbouwd.”
Positiever is hij over de invoering van de leerwegen in het vmbo. „Die bieden alle leerlingen de gelegenheid te floreren. En de waarde van de diploma’s is eenduidiger geworden.”
Hoevelaken huisvest nu alleen de vmbo-bovenbouw, inclusief de theoretische leerweg, de mavobovenbouw die vroeger in Amersfoort zat. „Toen de onderbouw hier wegging, miste ik de jonge leerlingen wel. Maar doordat de complete onderbouw in Amersfoort, Kesteren en Barneveld is ondergebracht, hebben ouders het gevoel dat ze de keuze voor vmbo of havo niet zo snel behoeven te maken.
In Hoevelaken is de populatie nu gemengder; het imago van de locatie is erdoor verbeterd, hoewel de ‘theoretische’ leerlingen qua gedrag helemaal niet gemakkelijker bleken te zijn. Leerlingen uit de basis- en de kaderberoepsgerichte leerwegen zijn beweeglijker, maar die uit de gemengde en de theoretische leerwegen trekken meer hun mond open.
Voor de docenten is de grotere variatie tussen de klassen aantrekkelijk. Ik woonde pas nog een les bij in de gemengde leerweg. Wat een slimme leerlingen, wat een leuke vragen! Voor de leraren is het aardig om ook wat van zulke groepen te hebben.
Het pedagogisch klimaat op de locatie is duidelijk verbeterd doordat we de leerlingen meer verantwoordelijkheid hebben gegeven. Dat wíllen de jongeren graag, en dat kán ook nu we een bovenbouwschool geworden zijn.”
Meermalen wijzigde ook de structuur van de school. De Udemans fuseerde met het Van Lodenstein College. „De directieleden kregen een onderwijskundige óf een beheersmatige taak. Dat laatste ligt mij het meest”, gaat De Jong voor de spiegel staan. „Ik organiseer graag. ’k Denk wel mee, maar wil niet de hele dag met onderwijskundige dingen bezig zijn. Ik houd wel van nieuwe ontwikkelingen, maar ik ben meer uitvoerder en stimulator dan alleen beleidsmaker.” Beide soorten zijn nodig. „We hebben hier echt een heel fijn managementteam. Mensen met hart voor hun afdeling.
Recent is de organisatie ‘platter’ geworden, een managementlaag ertussenuit. Een goede ontwikkeling. Als er te veel lagen zijn, worden plannen niet gerealiseerd en is onduidelijk waar de verantwoordelijkheid ligt en waar je met ideeën terechtkunt.”
Op bijna 63-jarige leeftijd is het tijd voor vroegpensioen. „We hebben de gelegenheid gekregen eigen scholen te stichten, maar de positie van het reformatorisch onderwijs wordt nu weer steeds moeilijker”, observeert De Jong. „We moeten waakzaam zijn in identiteitszaken. Helder zijn in je beleid. Niet alleen aandacht geven aan uiterlijkheden, maar de identiteit laten doorwerken in het onderwijsprogramma en in de mensen voor de klas. Met nog meer nadruk de jongeren voorhouden dat er meer is dan dit tijdelijke leven. Hen proberen te wapenen voor de minderheidspositie die we in de samenleving innemen.”
In het recent geopperde idee om schooluniformen in te voeren ziet De Jong niets. „Daar red je het niet mee; wél met heldere regels waar je niet mee rommelt. De invoering van uniformen kan een stuk bezinning rond kleding wegnemen en ontneemt je de gelegenheid om leerlingen erin te begeleiden en te corrigeren.”