Het slapende of biddende meisje
Amerikaanse schilders leggen rond 1900 hun droom van Nederland vast. De expositie ”Dutch Utopia” in Singer Laren brengt de droom opnieuw tot leven. Is het meisje onder de preek in slaap gevallen?
Een moment in de Hervormde Kerk in Egmond-Binnen, 1886. Twee mannen zitten in een hoger gelegen zijbank. Voor hen negen vrouwen op stoelen met een rechte rugleuning. De aandacht van de mensen is gericht op een predikant buiten beeld. De blik van de kijker wordt echter getrokken door een slapend meisje en haar fronsende buurvrouw.
Slapend, fronsend? Dat staat voor Amerikakenner dr. Hans Krabbendam allerminst vast. De historicus sprak onlangs bij de opening van de expositie ”Dutch Utopia” in Singer Laren. „Kunsthistorici lezen in dergelijke voorstellingen algauw een protest tegen de industrialisatie in de negentiende eeuw. Het meisje moet hard werken, ze is zo moe dat ze onder de preek in slaap valt. Ik zie dat er niet zo in. Je kunt net zo goed zeggen: ze is aan het bidden. En fronst haar buurvrouw de wenkbrauwen? Je kunt net zo goed zeggen: ze kijkt bezorgd. Bovendien kozen de Amerikaanse kunstenaars die tussen 1880 en 1914 in Nederland werkten dorpen uit waar de industrialisatie niet zo sterk speelde, zoals Egmond-Binnen, Katwijk, Laren en Volendam.”
Het schilderij met het meisje heeft als titel ”De preek”. Het is in 1886 gemaakt door de Amerikaanse schilder Gari Melchers (1860-1932). Op het doek combineert hij Nederlandse vroomheid met ouderwetse gewoonten en klederdracht. Melchers wil een portret maken van de protestantse arbeidersklasse. Het werk levert hem een eervolle vermelding op de Parijse Salon op. Hij ontvangt gouden medailles in Amsterdam en München en de Grand Prix tijdens de Parijse wereldtentoonstelling in 1889. Zijn naam wordt gevestigd als Amerikaans beoefenaar van het landelijk naturalisme. Bijna 25 jaar later schildert hij met ”Paaszondag” opnieuw een geloofsgemeenschap, nu in veel fellere kleuren, aangepast aan de feestelijker teneur van dat schilderij.
Melchers is een van de ruim honderd Amerikaanse kunstenaars die tussen 1880 en 1914 naar afgelegen Nederlandse dorpen trekken. Dorpen waar inwoners nog in klederdracht lopen en werken met wind- en watermolens. In deze tijd industrialiseert Amerika snel. Amerikaanse kunstenaars worden aangetrokken door de Nederlandse idylle van het platteland, door de grote tradities van de gouden eeuw en de Haagse School. Ze schilderen heide- en tulpenvelden, hechte plattelandsgezinnen, vrome dorpelingen die elke week in Gods huis bijeenkomen, robuuste boeren of vissers aan het werk. Volgens de conservatoren van de expositie zijn het droombeelden van een Nederlands Utopia, vastgelegd op vaak grote, felgekleurde doeken.
Krabbendam plaatst de beelden in de context van de negentiende-eeuwse arbeidsverdeling en de Hollandse gezinseconomie. „Overal in de westerse wereld vindt een arbeidsverdeling plaats tussen mannelijke broodwinners en vrouwelijke huishouders. In Nederland is die taakverdeling zeer efficiënt geregeld. Er is berekend dat Nederlandse broodwinners weliswaar minder loon naar huis brengen dan in andere landen, maar dat daarvan relatief een groter deel aan het gezin wordt geschonken. Nederlandse huisvrouwen slagen er uitstekend in van dat inkomen het huishouden te doen. Zelfs met een trage industrialisatie en lage lonen kan hier een vrij stabiele samenleving met sterke huishoudens ontstaan.”
De historicus vermoedt dat de Amerikaanse kunstenaars dát beeld hebben willen vastleggen: lokale taferelen, dorpsculturen, gezinshuishoudens. „Je ziet geen verwijzingen naar het grootse internationale commerciële verleden, geen herinnering ook aan het maritieme karakter van zowel de gouden eeuw als Nieuw-Nederland. Je ziet bomschuiten, groentestallen, spinsters, wasvrouwen, sobere, maar goedgeklede en weldoorvoede volwassenen en kinderen. Een beeld van een tevreden natie.”
Draai het wieletje nog eens rond
Als regelmatig bezoekster van Nederland specialiseert Marcia Oakes Woodbury (1865-1913) zich in het portretteren van hardwerkende boerenvrouwen en hun kinderen met rozige wangen.
Haar ”Moeder en dochter: Het Geheele Leven” (1894), een drieluik in aquarel, werd tentoongesteld bij de Art Club of Philadelphia in 1895. De zijpanelen tonen portretten van een boerenvrouw, die een rozenkrans vasthoudt, en van haar dochter, met een boekje in haar handen, waarschijnlijk een Bijbeltje. Beiden zijn zittend afgebeeld, dragen eenvoudige kleding en staren naar een punt in het midden. Het middenpaneel brengt de twee vrouwen samen in een kaal vertrek, werkend aan het spinnenwiel.
”Moeder en Dochter” illustreert mooi tot welke uiteenlopende interpretaties huidige kunstkenners komen. Zo ziet de Britse geleerde Nina Lübbren het schilderij als een uiteenzetting van het zware leven van vrouwen zonder man aan het hoofd van het gezin. De Nederlandse conservator Emke Raassen-Kruimel spreekt van een kijkje in de dagelijkse bezigheden van vrouwen van wie de mannen in de plaatselijke weeffabriek aan het werk zijn. De Amerikaanse wetenschapper Kim Sajet ziet achter de weergave een poging van negentiende-eeuwse Amerikaanse hervormers om traditionele ambachten te introduceren bij stedelijke immigranten.