Leeg
Lukas 18:10
„Twee mensen gingen op in de tempel om te bidden, de een was een Farizeeër, en de ander een tollenaar.”
De tollenaar ging naar zijn huis met een waarachtige rechtvaardiging, in de kwijtschelding van zijn zonden. De Farizeeër ging naar zijn huis bij zichzelf met een ingebeelde rechtvaardiging en in het oog van de mensen met een uiterlijk betoon van rechtvaardigheid. Zo veel verschilt deze ”schijn” van ”zijn”, verschilt het met de ware Godzaligheid. Men kan dit vergelijken met het zeggen van de Heiland: „Want Ik zeg u: Tenzij uw gerechtigheid overvloediger zij, dan der Schriftgeleerden en der Farizeeën, dat gij in het Koninkrijk der hemelen geenszins zult ingaan.”
Doch het is niet nodig dit woordje „meer” in onze overzetting in te voegen want naar de aard van de grondtekst kan men het ook vertalen met: Deze tollenaar ging af, gerechtvaardigd naar zijn huis en niet de Farizeeër. De tollenaar werden zijn zonden vergeven. De Farizeeër heeft zijn zonden gehouden. Dat men het zo verstaan moet, blijkt uit het volgende. „…want een ieder, die zichzelven verhoogt, zal vernederd worden, en die zichzelven vernedert, zal verhoogd worden.” De Farizeeër had zichzelf verhoogd, toen hij met een opgeblazen hart in de tempel kwam en zich verhief boven de tollenaar. Daarom wordt hij vernederd en leeg weggezonden.
Johannes Barueth, predikant te Dordrecht (”De farizeeër en de tollenaar”, 1752)