„Kerk moet leerkracht pastoraal begeleiden”
WOUDENBERG – Kerkenraden zouden meer pastorale begeleiding moeten geven aan leerkrachten van christelijke scholen. Dat stelde prof. dr. J. Hoek woensdagmiddag in Woudenberg tijdens een bezinningsbijeenkomst over ”Het contact kerk(enraad)-school”.
Leerkrachten hebben een belangrijke taak in Gods Koninkrijk, zo zei de hoogleraar spiritualiteit aan de Protestantse Theologische Universiteit. Dat moet in gesprekken met leerkrachten doorklinken. „In de pastorale gesprekken die vanuit de kerkenraad met leerkrachten ter bemoediging en stimulering worden gevoerd, staat de vraag centraal hoe zij van dag tot dag voor de klas gestalte kunnen geven aan christelijk onderwijs vanuit hun persoonlijke verbondenheid met Christus.”
De bezinningsbijeenkomst was georganiseerd door de werkgroep christelijk onderwijs die uitgaat van het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond. Na de hoofdlezing door dr. Hoek discussieerden de aanwezigen in workshops verder over deelthema’s.
Kerkenraden moeten jongeren –„en dus ook jongens”– stimuleren om te kiezen voor een loopbaan in het onderwijs, zo stelde dr. Hoek in zijn toespraak. „Dat kan door deze beroepskeuze ter sprake te brengen tijdens catecheselessen, verder door in de kerkbode van tijd tot tijd ruimte te maken voor een ervaringsverhaal van jonge mensen die voor het onderwijs hebben gekozen en vooral door in de eredienst in de voorbede met enige regelmaat de jongeren op te dragen in hun beroepskeuze en daarbij ook expliciet de mogelijkheden van het onderwijs (naast de zorg en ook kerkelijk werk en zendingswerk) te noemen.”
Dr. Hoek benadrukte het belang van eenheid in het geestelijk klimaat tussen school en thuis. School en ouders moeten samen aan de geloofsopvoeding van kinderen werken. „Nu zien we helaas in de praktijk vaak gebeuren dat de christelijke school die bedoeld is als verlenging van de hand van de ouders, in feite de vervanging van die hand moet zijn.”
Kerkenraden kunnen ook een belangrijke positieve rol spelen. Zij moeten „stimuleren dat het geloofsonderricht allereerst in de gezinnen plaatsvindt. De school kan nooit goedmaken wat thuis wordt verzuimd. Daarom is telkens weer voorlichting nodig ten aanzien van geloofsopvoeding. Daarbij kunnen ouders in de gemeente elkaar helpen. De kinderen leren om te beginnen thuis: de eerste eenvoudige gebeden, de Bijbelverhalen die uit de kinderbijbel worden voorgelezen of door de ouders verteld, ze leren op zondagsschool en op de christelijke basisschool. De kinderclubs, de jeugdverenigingen en niet te vergeten de catechisatie sluiten hierbij aan.” Kerkenraden kunnen dit ondersteunen door dooppastoraat en opvoedingsondersteuning. In de prediking kunnen „concrete verbindingslijnen” worden aangereikt en ook in de catechese kan aan „een harmonieuze verbondenheid van gezin, kerk en school” worden gewerkt, aldus de directeur van de Theologische Hogeschool Johannes Calvijn in Ede.
Dr. Hoek vindt dat er veel dankbaarheid moet zijn voor het feit dat we door de staat bekostigd christelijk onderwijs hebben in Nederland. „Christenen in andere landen kijken met jaloersheid naar ons.”
Die zegen mag niet tot „zelfverheffing” leiden. „Het kan en mag niet zo zijn dat wij de schijn wekken dat christenen per definitie in staat zouden zijn beter onderwijs te geven en de school beter te kunnen inrichten dan anderen dat doen in het openbaar onderwijs of bij onderwijs vanuit een andere identiteit. Ik zou zeker willen spreken van een meerwaarde van christelijk onderwijs.” Daarom pas bescheidenheid, aldus dr. Hoek.
Christelijke scholen moeten ook waakzaam zijn. „Wee de zogenaamd ‘christelijke’ school waar wel vrome woorden worden gesproken en godsdienstige vormen worden gehandhaafd, maar waar de omgang met elkaar ‘vloekt’ met de christelijke identiteit. Ik denk aan onverschilligheid ten opzichte van kinderen die het om allerlei redenen moeilijk hebben: kinderen die moeilijk mee kunnen komen, kinderen uit gebroken gezinnen, kinderen die gepest worden, kinderen met wat minder aangename eigenschappen en/of een minder aantrekkelijk uiterlijk, jongeren met een homofiele gerichtheid enzovoorts. Er kan op een christelijke school een wereldse prestatiementaliteit heersen waarin kinderen louter en alleen op grond van hun cijfers worden gewaardeerd of juist níét gewaardeerd.”
Als de identiteit van een school vervaagt, moeten ouders hun kinderen niet naar een andere school sturen, maar actief in de school gaan participeren en zo het christelijk geluid versterken, stelde dr. Hoek. „Ik zou er niet te snel voor kiezen om de kinderen elke dag naar een school kilometers verderop te rijden.”
De relatie kerk-school moet gestempeld worden door het stimuleren van „de aanwezigheid van Jezus Christus” in de school. „Het gaat er niet allereerst om dat een kerkenraad steeds controlerend de vinger aan de pols houdt inzake de rechtzinnigheid van wat er in de school geleerd wordt. Ik denk in dit verband liever niet in termen van toezicht en controle, maar van een samen onderweg zijn met vallen en opstaan in de worsteling dat Christus gestalte krijgt in gemeente en school.” Het gaat daarbij niet in de eerste plaats om de statuten en het toezien op de grondslag, maar om de dagelijkse praktijk in de school. Het gaat dr. Hoek niet om „een sausje over de pap, maar om het zout in de pap.”
Ds. G. van den Berg vond de benadering van dr. Hoek mooi, maar vroeg zich af of „dit kader (nog wel) voldoet in de praktijk van alle dag”, zo zei de hervormd predikant in Klaaswaal in reactie op de hoofdlezing. „Is dit beeld niet een ideaalbeeld?”
Er zijn veel ontwikkelingen die voor nieuwe verhoudingen tussen kerk en school hebben gezorgd, concludeerde ds. Van den Berg. „Bovenplaatselijke schaalvergroting heeft binding met bestuur, directie en personeel moeilijker gemaakt en de professionalisering krijgt vaak voorrang boven de identiteit.”
Ook verdeeldheid of verschil van inzicht in de kerken of tussen de kerken die bij de christelijke school betrokken zijn vormt „een groot probleem.” Ds. Van den Berg constateerde ook dat kinderen en ouders die geen of nauwelijks binding met de grondslag van de christelijke scholen hebben grote invloed kunnen hebben op de koers van de school.
De predikant pleitte voor meer toerusting door de kerkenraad van ouders, zodat ze beter in staat zijn op te komen voor de christelijke identiteit binnen de school. „Ouders hebben kans de identiteit nog gestalte te geven.” Die toerusting kan gegeven worden via kringen of gemeenteavonden.
De verschillen tussen scholen zijn groot, stelde G. J. van der Rhee, algemeen directeur van het Protestants Christelijk Onderwijs in Dronten in zijn reactie op de lezing van dr. Hoek. „Op sommige scholen zijn ze blij dat ze nog een geestelijk lied, psalm of opwekkingslied aan de kinderen geleerd krijgen.”
De schooldirecteur riep kerkenraden op hard te werken aan de beeldvorming die er leeft over studeren aan de pabo. „Het imago dat de pabo voor watjes is, leeft nog altijd sterk. Werken in het basisonderwijs is echter schitterend werk waar je liefde van Jezus in al zijn toonaarden kunt doorgeven.”