Beschaamd
Lukas 18:10
„Twee mensen gingen op in den tempel om te bidden, de een was een Farizeeër, en de ander een tollenaar.” De tollenaar wil zijn ogen niet opheffen naar de hemel, maar hij houdt ze op de aarde gericht. Dat is een bewijs van zijn grote schaamte en diepe verlegenheid. Hij ziet wat een lankmoedige God de Heere is en dat Hij hem tot nu toe gespaard heeft en nog niet heeft doen omkomen. Ook slaat hij op zijn borst met toegesloten hand, wat onder de Joden gebruikelijk was bij grote rouw. Jezus werd naar Golgotha geleid door een grote menigte vrouwen die op de borst sloegen en Hem beklaagden en beweenden.
Zo slaat de tollenaar hier ook op zijn borst, ten teken dat zijn borst en hart zijn grote zonden gevoelen en dat hij in zijn binnenste met een hartbrekende droefheid die naar God is, over zijn zonden en ongerechtigheden is aangedaan.
Hij echter geeft er tevens blijk van dat hij verre is van wanhoop. Hij is wel zo ver dat hij met Kaïn zou uitschreeuwen: Mijn zonden zijn groter dan dat ze mij vergeven worden. Hij werpt zich in de armen van een genadig God met de kreet: O God! wees mij zondaar genadig.
Johannes Barueth, predikant te Dordrecht (”De farizeeër en de tollenaar”, 1752)