Een naam
De uitwendige voorrechten en de uitwendige belijdenis mogen een naam hebben bij de mensen, zij maken echter geen onderscheid bij God indien alles niet met die belijdenis overeenkomt. Alleen diegenen hebben een naam bij God wier lof niet is uit de mensen maar uit God. Een gedoopte christen en een ongedoopte heiden zijn bij God gelijk wanneer hun harten en wegen dezelfde zijn.Welke naam zullen wij u geven? Hoe zullen onze voorgangers worden genoemd? Wanneer wij de waarheid spreken, vrezen wij dat het niet zal zijn tot onderricht, maar dat het tot toorn zal verwekken. Maar luister, wij moeten de waarheid spreken, hetzij dat u die hoort, hetzij dat u die verwerpt. U wilt dat wij u christenen noemen. Wij mogen u zo niet noemen tenzij wij u zouden willen bedriegen en vleien, en door bedrog doden. Graag zouden wij u christenen willen noemen, uitverkoren heiligen. Maar, helaas, zo mogen wij u niet noemen, tenzij u het daadwerkelijk bent.
Wilt u uw naam weten? Ik zie dat u al luistert om het te horen. Echter, er is aan een naam onder de mensen niet veel gelegen. Die is maar een schaduw zonder lichaam, een naam zonder zaak. Immers, indien God u anders noemt, zult u weinig troost van onze uitspraak hebben. Indien de mensen u zegenen en prijzen en de Heere stelt u onder de beesten, die vergaan, wat zal het u tot voordeel zijn?
Hugo Binning, predikant te Govan (Schotland) (Vernedering des harten, 1705)