Toezichthouder moet eigen nut laten zien
Toezichthoudende instanties zoals de Voedsel en Waren Autoriteit, de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Onderwijsinspectie moeten beter inzichtelijk maken wat het nut van hun werk is, betoogt bijzonder hoogleraar toezicht prof. dr. H. B. Winter.
Nederland kent tal van toezichthoudende instanties, zoals de Voedsel en Waren Autoriteit, de Inspectie voor de Gezondheidszorg, de Inspectie Verkeer en Waterstaat en de Arbeidsinspectie. De roep vanuit de publieke opinie en de politiek om ook op andere terreinen publieke controlerende organisaties op te richten is sterk. Er wordt voortdurend om meer en strenger toezicht gevraagd. Dat varieert van een oproep tot strenger toezicht op deurwaarders en overblijfkrachten op basisscholen tot de wens dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg bepaalde privéklinieken beter in de gaten houdt.
Volgens een ruwe schatting gaat er inmiddels een bedrag van 850 miljoen euro aan publiek geld om in toezichtland. Tegelijkertijd is het opmerkelijk dat anno 2010 op het terrein van toezicht slechts mondjesmaat onderzoek wordt gedaan naar de meerwaarde ervan. We beschikken daardoor nauwelijks over inzicht in de effecten van toezicht. Iets wat beslist wel nodig is, gezien de enorme investering van publiek geld. Wanneer de toezichthouders een beter beeld hebben van het effect van hun werkwijze, kunnen ze bovendien de neiging onderdrukken om voortdurend op incidenten te reageren.
Het onderwerp krijgt momenteel extra aandacht na het verschijnen van het rapport van de commissie-Scheltema over het toezicht van De Nederlandsche Bank op de DSB Bank. Er is veel kritiek op de rol van De Nederlandsche Bank en hoe deze het toezicht heeft uitgeoefend. De conclusie in het rapport is dat de controlerende taak steviger moet: indringender, vasthoudender en kritischer. Die conclusie is niet op een empirische grondslag gebaseerd. We weten wel dat het mis is gegaan, maar daarmee weten we nog niet hoe het beter zal kunnen gaan in de toekomst. Voor toezicht in het algemeen geldt dat we niet weten of er te veel of te weinig toezicht is.
Inspecties moeten zelf verantwoordelijk worden gehouden voor het verschaffen van inzicht in de effecten van hun werk. Onderzoek moet worden ingebed in de lopende toezichtspraktijk. Bij verkeersveiligheid, voedselveiligheid of bijvoorbeeld arbeidsomstandigheden zijn de effecten van handhaving goed te meten door gebruik te maken van bestaande statistieken. Met harde cijfers kan een organisatie de politiek bijvoorbeeld duidelijk maken welke daling van verkeersslachtoffers een extra euro budget oplevert. Dat is een zinniger discussie dan het debat over de vraag of er te veel verkeershandhavers zijn.
De auteur is bijzonder hoogleraar toezicht aan de Rijksuniversiteit Groningen. Morgen houdt hij zijn oratie over het functioneren van toezichthouders.