„Andere balans tussen grondrechten nodig”
DEN HAAG – Een leerkracht die op school vertelt dat een homoseksuele leefwijze zondig is en zelf samenwoont met iemand van hetzelfde geslacht. Een D66-kamerlid dat in de Kamer pleit voor een homohuwelijk en als ambtenaar van de burgerlijke stand weigert zulke huwelijken te sluiten.
Wie logisch doordenkt kan niet anders dan zulke consequenties trekken uit het initiatiefwetsvoorstel van D66, VVD, PvdA, SP en GroenLinks om enkele uitzonderingsbepalingen uit de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB) te schrappen. De ‘paarspluspartijen’ dienden woensdag het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer in.
Volgens de AWGB mogen instellingen en scholen bij hun personeelsbeleid geen onderscheid maken op grond van godsdienst, geslacht, burgerlijke staat of homoseksuele gerichtheid. Een uitzondering wordt gemaakt voor instellingen van het bijzonder onderwijs. Zij mogen aan sollicitanten wel eisen stellen omtrent hun leefwijze als dat noodzakelijk is voor verwezenlijking van de grondslag van de school.
Deze eisen mogen echter niet leiden tot onderscheid op grond van het enkele feit van homoseksuele gerichtheid of homoseksuele leefwijze. Als er bijkomende omstandigheden zijn, mag het onderscheid wel worden gemaakt. Maar wat die bijkomende omstandigheden zijn, is nooit opgehelderd.
Overigens zitten in de AWGB niet alleen enkele feitconstructies voor het bijzonder onderwijs (die constructie gaat het meest ver), maar ook voor politieke organisaties, werkgevers- en werknemersorganisaties en „instellingen op religieuze grondslag, niet zijnde bijzondere scholen.”
Van der Ham (D66), Van Miltenburg (VVD), Klijnsma (PvdA), Van Dijk (SP) en Van Gent (GroenLinks) willen met hun initiatief een eind maken aan al deze uitzonderingsbepalingen. Daarvoor bestaan volgens de indieners juridische en maatschappelijke redenen.
De belangrijkste juridische reden is dat de indieners vinden dat de verhouding tussen de klassieke grondrechten en het gelijkheidsbeginsel, zoals vastgelegd in de AWGB, „niet in tevreden stemmende mate in balans is.” De fracties willen „de huidige verhouding juist bijstellen”, zo schrijven ze in de memorie van toelichting op hun initiatief.
De indieners vinden dat de hoofdlijn uit de wet, namelijk dat er geen onderscheid mag worden gemaakt, voor alles gaat. De definities over bijkomende omstandigheden die wel tot een geoorloofd onderscheid zouden mogen leiden, zijn volgens hen „te vaag en te betwistbaar om als wettelijke maatstaf te kunnen dienen.”
De Kamerleden denken voor hun visie steun te vinden in de Europese regelgeving. De Europese commissie heeft Nederland erop gewezen dat de uitzonderingsbepalingen in de AWGB te ruim zijn geformuleerd. Lidstaten mogen wel uitzonderingsbepalingen opnemen over het weigeren of ontslaan van personen vanwege hun godsdienst of levensovertuiging als die „een wezenlijk, legitiem en gerechtvaardigd beroepsvereiste vormt gezien de grondslag van de organisatie.”
De Raad van State adviseerde vorig jaar nog om de balans tussen de grondrechten te handhaven. De indieners van het wetsvoorstel wijzen dat echter af.
Volgens de niet-christelijke fracties in de Kamer zijn er ook maatschappelijke redenen om de uitzonderingsbepalingen te schrappen. Het onderschrijven van de grondslag van een instelling, die zich onder meer uit in een leefwijze die in overeenstemming is met die grondslag, zien de indieners als „een te grote inbreuk op de persoonlijke vrijheden van een individu.” Respect voor de grondslag is het maximale dat instellingen mogen vragen van werknemers.
Ruim baan dus voor homoseksueel levende leerkrachten in het orthodox onderwijs. En dus ook voor D66-Kamerleden die tegen het homohuwelijk zijn?